De energietransitie | nuchter bekeken

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog zijn we gewend geraakt aan goedkope energie die vrijwel onzichtbaar tot ons kwam. Die tijd is voorbij. De energietransitie waarin we ons nu bevinden is complex en kostbaar. In dit artikel probeer ik de kern te vatten.

1. Inleiding
2. De geschiedenis van ons energiegebruik
3. Waar staan we vandaag de dag?
4. Wat is ons perspectief voor de toekomst?
5. Werkt de Nederlandse aanpak ?
6. Enkele suggesties voor verbetering…
7. Tot slot

1. INLEIDING

Op weg naar een duurzame samenleving

De mens verbruikt steeds meer energie om te wonen, te werken, te reizen en te ontspannen. Een bijkomend effect van de groeiende welvaart in Nederland en wereldwijd. Tegelijkertijd leidt het toenemende energieverbruik tot vervuiling van de natuur, verslechtering van onze leefomgeving en spanningen in geopolitieke verhoudingen.

Daarom zoeken we ook in Nederland naar schonere, slimmere en meer onafhankelijke manieren van opwekking en gebruik. Helaas raakt het debat hierover verstrikt in ideologie, abstracte doelen en technische complexiteit.

Dit artikel heeft tot doel enige orde aan te brengen in de ogenschijnlijke chaos en perspectief te bieden. Met een nuchtere blik te kijken. Van verleden naar toekomst, van natuurlijke oplossingen tot technologische innovaties, over onze individuele verantwoordelijkheid en wat we van de overheid mogen verwachten. Daarbij is duidelijk dat de energietransitie onderdeel is van een bredere meer fundamentele transitie: het groeiend besef dat we een betere balans mogen vinden met onszelf, met elkaar en met de natuur.

Soms liggen oplossingen overigens dichterbij dan we denken. In een wereld vol technologische mogelijkheden is eenvoud blijvend van belang: een goed geïsoleerd huis, lokaal opgewekte energie, materialen die lang meegaan of herbruikbaar zijn.

2. DE GESCHIEDENIS VAN ONS ENERGIEGEBRUIK

Van individuele spierkracht naar wereldwijde energienetwerken

Tot het einde van de 18e eeuw was de energievoorziening in en buiten Nederland relatief eenvoudig. Mensen leefden van wat lokaal beschikbaar was: spierkracht (mens en dier), wind, water en hout. Huizen werden gebouwd met natuurlijke materialen en zo ontworpen dat ze zomer en winter leefbaar waren. Ambachten, landbouw en vervoer waren arbeidsintensief maar vaak verrassend efficiënt en veerkrachtig. Energieverbruik per persoon was laag, omdat energie schaars, kostbaar en zichtbaar was.

Windmolens en watermolens hielpen de fysieke arbeid verlichten. Verwarming kwam van open haarden of kachels; verlichting van kaarsen of olielampen. De ecologische voetafdruk bleef beperkt, al leidde overmatig houtgebruik soms tot ontbossing. Comfort, productie en mobiliteit waren bescheiden, maar in balans met de omgeving.

De industriële revolutie: kolen, olie en gas

Met de uitvinding van de stoommachine rond 1770 begon de industriële revolutie. Steenkool werd op grote schaal benut als energiebron. Productieprocessen versnelden, steden groeiden en transport veranderde.

In de 20e eeuw werden aardolie en aardgas dominante energiebronnen. Zo werd in 1959 in Nederland het Groningse gasveld ontdekt dat leidde tot de snelle aanleg van een landelijk gasnet. Binnen enkele decennia schakelden miljoenen huishoudens over op aardgas. Het bracht gemak en snelheid maar ook nieuwe afhankelijkheden en (naar later bleek) schade aan de bodem met wegzakkende huizen in Groningen als gevolg.

De welvaartsmaatschappij: gemak, groei en globalisering

Na de Tweede Wereldoorlog groeide het energieverbruik per Nederlander snel. Auto’s, elektrische apparaten, centrale verwarming, internationale reizen en massaproductie veranderden het dagelijks leven. Energie werd steeds onzichtbaarder en vanzelfsprekender.

Tegelijkertijd ontstonden nieuwe spanningen: luchtvervuiling, broeikasgassen, afhankelijkheid van externe bronnen, en druk op natuurlijke hulpbronnen. Het besef groeide dat fossiele energie niet eindeloos beschikbaar is en dat grootschalig verbruik ook ecologische en sociale gevolgen kent.

De eerste omslag: bewustwording en alternatieven

Vanaf de jaren ’70 kwam langzaam een kentering. De oliecrises, het opkomende milieubewustzijn en de eerste klimaatwetenschap gaven aanleiding tot herbezinning. Technische alternatieven zoals zonne- en windenergie kwamen op, isolatie en energiebesparing kregen aandacht en nieuwe technologieën dienden zich aan.

Toch bleef het energiesysteem decennialang grotendeels afhankelijk van fossiele bronnen. Lage prijzen, bestaande infrastructuren en politieke belangen droegen bij aan vertraging van vernieuwing.

Een kantelpunt in zicht

De afgelopen vijftien jaar is er opnieuw beweging gekomen vanuit een breed gedeeld gevoel dat er iets moet veranderen. Klimaatwetenschappers en activisten hebben ervoor gezorgd dat vanuit de politiek ambitieuze doelen zijn besteld voor een emissieloos energiesysteem.  De afgelopen jaren zijn gekenmerkt door ingrijpende gebeurtenissen zoals in Nederland het sluiten van het Groningse gasveld, de coronapandemie, geopolitieke spanningen zoals de oorlog in Oekraïne, die onze afhankelijkheden en kwetsbaarheden op scherp hebben gezet. Het heeft onze energierekening flink duurder gemaakt.

3. WAAR STAAN WE VANDAAG DE DAG?

Een eerlijke blik op de energiewerkelijkheid van vandaag

Vanaf 2018 zijn we in een stroomversnelling geraakt. De sluiting van het Groningse gasveld, nieuwe klimaatafspraken, de coronapandemie, oorlog in Oekraïne, de explosie van Nord Stream brachten ons energiesysteem aan het wankelen en leidde torenhoge energieprijzen en netcongestie. Er is volop beweging om zaken weer beter te maken, maar de situatie is fragiel, versnipperd en maatschappelijk geladen.

De sabotage van de Nord Stream-pijpleidingen in 2022 markeerde een historisch dieptepunt in de Europese energiezekerheid. Tot op heden is niet met zekerheid vastgesteld wie erachter zat. Duidelijk is wel: de gebeurtenis leidde tot forse prijsstijgingen, politieke spanning en versnelde investeringen in LNG (voornamelijk Amerikaans). Sommige landen of spelers hebben hiervan geopolitiek of economisch geprofiteerd.

CO₂ als centraal doel: lukt dat ook, en is dat terecht?

De reductie van CO₂ is het hoofdcriterium geworden in klimaat- en energiebeleid. Tussen 1990 en 2023 daalde de Nederlandse uitstoot met ca. 30%. Dat lijkt positief, maar het merendeel van deze daling komt uit de elektriciteitssector en gedeeltelijk door verplaatsing van industrie naar het buitenland. Per saldo stijgt de mondiale uitstoot nog steeds.

Terecht rijst de vraag: zijn we op de juiste indicator gefixeerd? Klimaatverandering wordt mede beïnvloed door ontbossing, verstedelijking, aerosolen, methaan, en oceaancycli. CO₂-reductie is relevant, maar niet de enige bepalende factor. Het risico is dat we complexe systeemproblemen herleiden tot één meetwaarde.

Waar halen we onze energie nu vandaan?

Nederland is nog altijd grotendeels afhankelijk van fossiele bronnen:

  • Aardolie: ±36% (import uit o.a. Noorwegen, Rusland, VS, OPEC)
  • Aardgas: ±34% (voorheen deels uit Groningen, nu LNG-import)
  • Kolen: ±6–8%

Hernieuwbaar: ±20% (voornamelijk zon, wind, biomassa).

De import van vloeibaar aardgas (LNG) is sterk toegenomen. Dat vereist terminals, opslag en transportinfrastructuur. LNG is duurder en milieubelastender in transport dan pijpleidinggas.

Wind- en zonne-energie nemen toe in aandeel, vooral op het gebied van elektriciteit, maar leveren nog geen stabiele basis voor warmte en industrie.

Hoe hebben de kosten zich ontwikkeld?

In 2022-2023verdubbelde of verdrievoudigde de energierekening voor veel huishoudens.

De gasprijs schoot tijdelijk naar €3 per m³ (was gemiddeld €0,80). Voor bedrijven stegen energiekosten met tientallen procenten. De belasting op energie is structureel verhoogd (energiebelasting, ODE).

Tegelijkertijd stegen investeringskosten voor warmtepompen, zonnepanelen, laadinfra, netverzwaringen en verduurzamingsmaatregelen. Deze kosten komen deels terecht bij burgers (via heffingen) en deels via overheidsbegrotingen.

Hoe ontwikkelt het gebruik zich per doelgroep?

Huishoudens: Gasverbruik daalt, maar gemiddeld nog altijd ruim 1000 m³ per jaar. Elektriciteitsverbruik stijgt door digitalisering, elektrisch koken, laadpalen.

Industrie: Grootverbruiker (meer dan 40% van totale energie). CO₂-intensieve processen (chemie, staal, kunstmest). Verduurzaming vereist kapitaal, technologische innovatie en infrastructuur.

Landbouw: Glastuinbouw is energie-intensief. Warmtekrachtkoppeling (WKK) op aardgas nog steeds veelgebruikt.

Mobiliteit: Elektrificatie neemt toe in personenvervoer. Luchtvaart en vrachtverkeer blijven grotendeels fossiel.

Wie zijn de belangrijkste spelers, en wat zijn hun belangen?

Rijksoverheid: wil internationale klimaatdoelen halen, politieke stabiliteit bewaren.

Netbeheerders (TenneT, Enexis): willen uitbreiden, maar kampen met personeelstekort, procedures en financiering.

Energiebedrijven: internationale conglomeraten met belangen in opwekking, levering en infrastructuur.

Industrie: zoekt zekerheid en concurrentiekracht. Lobbypartijen pleiten voor uitzonderingen of uitstel.

Installatie- en adviessector: profiteert van subsidiegolven en regelgeving.

Financiële sector: investeert in duurzame projecten, maar ook in grondstoffen en fossiele infrastructuur.

Internationale spelers (zoals VS, China): hebben strategisch belang bij toelevering en marktaandeel in hernieuwbare technologie.

Wie heeft het meest geprofiteerd – en wie betaalde de rekening?

Energiebedrijven boekten in 2022-2023 recordwinsten (o.a. Shell, BP, Total). Installatiebedrijven hadden meer werk dan ooit. Zonnepaneelimporteurs en batterijleveranciers profiteerden van subsidies.

De prijs werd betaald door: Lage inkomens, middeninkomens zonder investeringsruimte. MKB-bedrijven zonder schaalvoordelen. Huurders en mensen in slecht geïsoleerde woningen.

Wat hebben we geleerd?

Versnelling zonder voorbereiding leidt tot overbelasting (netten, uitvoeringscapaciteit).

Internationaal beleid beïnvloedt nationale soevereiniteit en kosten.

Technologische beloften (zoals waterstof, CCS) zijn traag en onzeker.

Sociaal draagvlak is geen gegeven.

Leidt CO₂-reductie tot minder klimaatverandering, of spelen ook andere factoren?

Klimaatverandering is multifactorieel.

Regionale maatregelen hebben beperkt mondiaal effect.

Internationale samenwerking is cruciaal – maar politiek weerbarstig.

Beleid focust sterk op CO₂, minder op veerkracht, adaptatie en brede ecologie.

Wat vinden we nog moeilijk om onder ogen te zien?

Dat de energietransitie niet gratis is – noch financieel, noch sociaal.

Dat sommige maatregelen ‘groen’ lijken, maar elders schade veroorzaken.

Dat sommige investeringen misschien onrendabel blijken.

Dat geopolitiek invloed heeft op energiekosten en infrastructuurkeuzes.

Wat zijn de uitdagingen voor de toekomst?

Realistisch tempo kiezen dat technisch, economisch en sociaal houdbaar is.

Energievoorziening robuust maken tegen geopolitieke schokken.

Vermijden van systeeminstabiliteit door te snelle elektrificatie zonder opslag.

Versterken van vertrouwen en rechtvaardigheid.

Balans vinden tussen nationale autonomie en Europese samenwerking.

4. WAT IS ONS PERSPECTIEF VOOR DE TOEKOMST?

De energietransitie is geen vaste route met één oplossing, maar een complexe opgave met vele sporen. In dit hoofdstuk verkennen we drie fundamentele oplossingsrichtingen: welke energiebronnen we tot onze beschikking hebben, hoe we slimmer en zuiniger met energie kunnen omgaan, en hoe we vraag en aanbod beter op elkaar kunnen afstemmen.

Bestaande en nieuwe energiebronnen

Zonne-energie

Zonne-energie is in Nederland sterk gegroeid. In 2023 kwam ongeveer 17% van de elektriciteitsproductie uit zonnepanelen. Het is relatief eenvoudig te installeren, vooral op daken, en er zijn weinig emissies tijdens het gebruik. Voor huishoudens en bedrijven is het financieel aantrekkelijk, mede dankzij eerdere subsidieregelingen en saldering.

Toch zijn er ook duidelijke beperkingen. De opbrengst is sterk afhankelijk van het seizoen en het tijdstip van de dag. De productie piekt vaak op zonnige middagen, terwijl de vraag dan juist laag is. In de winter, wanneer de warmtevraag het grootst is, leveren zonnepanelen relatief weinig. Deze mismatch leidt tot netcongestie en in sommige gevallen zelfs negatieve stroomprijzen.

Daarnaast zijn zonnepanelen niet volledig milieuneutraal. Voor productie en transport zijn grondstoffen nodig zoals silicium, zilver, glas en aluminium. De panelen worden voornamelijk geproduceerd in China, wat Nederland afhankelijk maakt van geopolitiek gevoelige productieketens. De recycling van oude panelen staat nog in de kinderschoenen, waardoor het materiaalverlies hoog blijft.

Windenergie

Windenergie leverde in 2023 ongeveer 24% van de Nederlandse elektriciteit. Vooral windparken op zee hebben de afgelopen jaren aan terrein gewonnen. Windenergie is, net als zon, emissievrij bij gebruik en kan ook ’s nachts elektriciteit leveren – wat een belangrijk voordeel is ten opzichte van zonne-energie.

Toch heeft ook wind beperkingen. De productie is afhankelijk van weersomstandigheden en dus niet altijd voorspelbaar. Windmolens op land roepen geregeld weerstand op vanwege geluidsoverlast, slagschaduw, en aantasting van landschap en biodiversiteit. Ook op zee zijn er ecologische zorgen, onder andere over vismigratie en vogels. De bouw van windmolens vergt veel staal, beton en zeldzame aardmetalen, waarvan de winning milieubelastend is.

Biomassa

Biomassa is lange tijd gezien als hernieuwbare energiebron, vooral voor warmteproductie en bijstook in elektriciteitscentrales. Het voordeel is dat het relatief eenvoudig in te passen is in bestaande systemen. Maar de discussie over de duurzaamheid ervan is intensiever geworden. De verbranding van biomassa stoot immers CO₂ uit, en de aanname dat dit gecompenseerd wordt door herbebossing is vaak discutabel.

Met name de import van houtpellets uit Noord-Amerika en Oost-Europa roept vragen op over ontbossing, biodiversiteitsverlies en lange transportketens. Lokaal geproduceerde biomassa uit reststromen kan nuttig zijn, maar grootschalig gebruik is ecologisch en maatschappelijk omstreden.

Geothermie en restwarmte

Geothermie – het winnen van warmte uit diepe aardlagen – heeft potentieel als stabiele, lokale warmtebron. In Nederland zijn enkele tientallen geothermiebronnen in gebruik, vooral in de glastuinbouw. Op termijn zou geothermie een aanzienlijk deel van de warmtevraag kunnen dekken, maar de ontwikkeling gaat langzaam. Boringen zijn kostbaar en risicovol, en vergunningprocedures lang.

Restwarmte van industriële processen is beschikbaar op plekken waar veel energie wordt gebruikt. Via warmtenetten kan deze warmte worden benut voor woningen of andere gebouwen. Dat vereist echter grootschalige infrastructuur, goede afstemming en langdurige samenwerkingen tussen publieke en private partijen. Bovendien zijn veel industriële bronnen nog fossiel: zodra die verduurzamen, verdwijnt ook de restwarmte.

Waterstof

Waterstof geldt als veelbelovende energiedrager voor sectoren waar directe elektrificatie lastig is, zoals de zware industrie, luchtvaart of als seizoensopslag. Groen geproduceerde waterstof – via elektrolyse op basis van duurzame stroom – is vrijwel emissievrij, maar momenteel duur en energie-intensief. De efficiëntie is laag: slechts ongeveer een derde van de oorspronkelijke energie blijft na omzetting beschikbaar.

Nederland zet in op een waterstofeconomie en bouwt aan infrastructuur en elektrolysecapaciteit. Toch zal voor 2030 de meeste waterstof nog grijs of blauw zijn (respectievelijk met en zonder CO₂-opslag), of worden geïmporteerd. De rol van waterstof moet dus strategisch gekozen worden, en niet als universele oplossing worden gepresenteerd.

Kernenergie

Kernenergie levert stabiele, grootschalige elektriciteit met zeer lage CO₂-uitstoot. De bestaande centrale in Borssele draait sinds 1973 probleemloos. Nieuwe kerncentrales kunnen bijdragen aan leveringszekerheid, vooral als zon en wind onvoldoende leveren. Het kabinet heeft plannen voor twee nieuwe centrales rond 2035.

Tegelijkertijd zijn de nadelen bekend: hoge investeringskosten, lange doorlooptijden (10–15 jaar), risico’s bij incidenten, en het vraagstuk van kernafval. Ook is er maatschappelijke weerstand. Kleine modulaire reactoren (SMR’s) bieden mogelijk uitkomst, maar deze technologie is nog in ontwikkeling.

Fossiele energie als restcapaciteit

Hoewel het doel is om fossiele energie af te bouwen, is volledige afschaffing op korte termijn niet realistisch. In vrijwel alle toekomstscenario’s blijft fossiele energie een restbron, met name voor noodgevallen, piekvraag of processen waar alternatieven (nog) niet beschikbaar zijn. Strategisch inzetten van aardgas, in combinatie met CO₂-opslag (CCS), kan een tussenoplossing zijn, mits helder begrensd.

Nieuwe innovaties

Tot slot zijn er veelbelovende innovaties in ontwikkeling: thermische batterijen, synthetische brandstoffen, zonthermie op hoge temperatuur, seizoensopslag in zoutlagen en algenproductie voor biobrandstoffen of CO₂-vastlegging. Deze technieken zijn nog niet commercieel rendabel, maar verdienen ruimte in het beleid van morgen.

Energie besparen

Energie besparen is een van de meest onderschatte, maar tegelijk krachtigste instrumenten in de transitie. Technisch, financieel én gedragsmatig liggen er nog grote kansen, zowel bij huishoudens als bedrijven.

In woningen zit de grootste winst vaak in isolatie. Slecht geïsoleerde huizen verbruiken gemiddeld twee tot drie keer zoveel gas als goed geïsoleerde woningen. Gevel-, dak- en vloerisolatie, gecombineerd met HR++ glas en kierdichting, kunnen het energieverbruik drastisch terugbrengen. Ook warmtepompen, zonneboilers en ventilatiesystemen met warmteterugwinning maken verschil, mits ze passen bij het type woning.

Bij bedrijven liggen kansen in procesoptimalisatie, warmteterugwinning en gedragssturing. Vooral in de industrie zijn veel installaties niet optimaal afgesteld of verouderd. Slimmer plannen, investeren in efficiëntere machines en benutten van restwarmte kunnen samen tientallen procenten besparing opleveren.

Gedrag is minstens zo belangrijk als techniek. Kleine veranderingen – zoals de thermostaat één graad lager, korter douchen, of apparaten echt uitzetten – maken op grote schaal een groot verschil. Ook timing telt: energie gebruiken op momenten dat er veel aanbod is, spaart het net en verlaagt de kosten.

We kunnen ook leren van het verleden. Voor de industriële revolutie werd energie automatisch spaarzaam gebruikt. Huizen waren vaak goed georiënteerd op zon en wind, gebouwd van lokale, herbruikbare materialen, en gericht op duurzaamheid. Veel van die principes zijn verrassend actueel.

Ook andere landen laten zien dat besparen cultuur is. In Japan leeft men bij hoge energieprijzen met compact wonen en slimme technologie. In Denemarken is de acceptatie van warmtenetten hoog door sociale betrokkenheid. India laat zien dat lokale, kleinschalige systemen ook zonder groot budget effectief kunnen zijn.

Besparen vraagt dus om meer dan techniek: het vraagt om een andere manier van denken over comfort, consumptie en duurzaamheid. Niet alles wat mogelijk is, is ook nodig. In een circulaire, energievriendelijke samenleving draait het om waardering, niet om verspilling.

Vraag en aanbod beter afstemmen

In een systeem met zon en wind is aanbod niet meer vanzelfsprekend afgestemd op de vraag. Dat vraagt om een fundamentele omslag: van een aanbodgestuurd systeem naar een systeem dat zich flexibel aanpast.

Een eerste stap is opslag. Steeds meer huishoudens installeren batterijen om eigen zonnestroom tijdelijk op te slaan. Op wijkniveau ontstaan initiatieven voor collectieve opslag, vaak gekoppeld aan buurtenergie. Ook warmte kan worden opgeslagen, bijvoorbeeld in watervaten of ondergrondse systemen.

Voor de industrie liggen er kansen in grootschalige opslag, zoals waterstof of thermische buffers. Voor seizoensopslag is dit noodzakelijk, omdat de zonneproductie in de zomer vele malen groter is dan in de winter. Die techniek staat echter nog in de kinderschoenen.

Een tweede route is het verschuiven van de vraag. Veel apparatuur hoeft niet op een exact tijdstip aan. Wasmachines, laadpalen, elektrische boilers of koelinstallaties kunnen geprogrammeerd worden om vooral te werken wanneer er veel stroom is. Dat spaart niet alleen kosten, maar vermindert ook netbelasting.

Dynamische stroomtarieven – waarbij de prijs per uur varieert – maken dit economisch aantrekkelijk. Toch maakt nog slechts een klein deel van de huishoudens hiervan gebruik. Onbekendheid, technologische barrières en het gebrek aan goede informatie spelen hierbij een rol. Hier ligt een duidelijke opgave voor overheden, energieleveranciers en consumentenorganisaties.

Tot slot moeten regio’s, netbeheerders en overheden beter samenwerken om overbelasting van netten te voorkomen. Niet elke wijk hoeft zelfvoorzienend te zijn, maar slimme spreiding, bundeling en coördinatie van opwek en verbruik zijn onmisbaar. Digitale platforms en energiesystemen die real-time kunnen schakelen bieden hierin perspectief, mits transparant en toegankelijk voor alle gebruikers.

Wie de energietransitie echt wil laten slagen, moet investeren in méér dan opwekcapaciteit. Het gaat om de juiste balans tussen produceren, besparen en afstemmen. En vooral: om het besef dat een toekomstbestendig energiesysteem niet alleen een technische, maar ook een culturele opgave is.


5. WERKT DE NEDERLANDSE AANPAK?

We doen ons best maar het ontbreekt aan regie

De energietransitie in Nederland is ambitieus, maar ook complex. Sinds het besluit om af te stappen van Gronings gas en de versnelde focus op klimaatdoelen, is er veel in gang gezet. Tegelijkertijd heerst bij veel mensen en organisaties het gevoel dat het stroef verloopt, soms onlogisch is ingericht, en onvoldoende houvast biedt. In dit hoofdstuk beoordelen we de Nederlandse aanpak aan de hand van vijf fundamentele vragen.

Hoe realistisch zijn de doelen en plannen?

Nederland heeft zich gecommitteerd aan Europese en mondiale klimaatdoelen, waaronder 55% CO₂-reductie in 2030 (ten opzichte van 1990) en klimaatneutraliteit in 2050. Tegelijkertijd willen we van het aardgas af, onafhankelijk worden van instabiele regio’s, én de energie betaalbaar houden.

Op papier zijn de doelen ambitieus en goed onderbouwd met doorrekeningen. Er liggen Klimaatakkoorden, transitieagenda’s en uitvoeringsprogramma’s. Maar de samenhang tussen doelen, middelen en tijdspad is in de praktijk vaak problematisch. Veel plannen gaan uit van snelle opschaling van technieken die nog niet bewezen of beschikbaar zijn, zoals waterstof, CCS of massale elektrificatie zonder netcongestie.

Ook wordt vaak een lineaire route verondersteld: als we maar investeren en reguleren, dan volgt de verduurzaming vanzelf. Maar de werkelijkheid is grilliger. Beleid botst op grondstoffenschaarste, geopolitiek, uitvoeringscapaciteit en maatschappelijk draagvlak. De ambitie is dus prijzenswaardig, maar de haalbaarheid verdient een meer kritische blik.

Hoe effectief is de uitvoering?

De uitvoering van de energietransitie stuit op talloze praktische barrières. Vergunningen duren lang, procedures zijn complex, netten zitten vol en het tekort aan technisch personeel is nijpend. Veel gemeentes, woningcorporaties en bedrijven willen wel, maar lopen vast op capaciteit of regelgeving.

Subsidies en regelingen veranderen bovendien regelmatig, wat leidt tot onzekerheid en stop-and-go gedrag bij investeerders. Projecten die wél lukken, slagen vaak ondanks het systeem – niet dankzij. Tegelijkertijd zien we ook goede voorbeelden: sommige regio’s (zoals Noordoost-Groningen of Zuid-Hollandse warmtenetten) boeken wél voortgang dankzij nauwe samenwerking, lokale regie en realistisch faseren.

Een extra complicatie is dat de energietransitie vervlochten is met andere grote opgaven zoals woningbouw, landbouw, stikstof en mobiliteit. Zonder afstemming dreigen dubbel werk, botsende belangen en vertraging.

Hoe sterk is de regie op nationaal en lokaal niveau?

Nederland heeft lang vertrouwd op marktwerking en decentraal beleid. Dat werkte bij de liberalisering van de energiemarkt, maar blijkt nu ontoereikend bij een systeemverandering. Veel betrokken partijen – van netbeheerders tot provincies en bedrijven – vragen inmiddels expliciet om centrale regie.

De rijksoverheid heeft de afgelopen jaren stappen gezet: er zijn programmaministers, taskforces en regietafels. Maar de coördinatie blijft gefragmenteerd. Verschillende ministeries (EZK, BZK, IenW) dragen verantwoordelijkheid, terwijl ook gemeenten, provincies en netbeheerders eigen agenda’s hebben. Deze bestuurlijke lappendeken leidt tot afstemmingsproblemen, vertraging en strategische ruis.

Bovendien ontbreekt het vaak aan harde prioriteiten. Er is veel beleid, maar weinig sturing op volgorde, tempo en schaal. De uitvoering wordt overgelaten aan de ‘energie van onderop’, maar die kan het niet alleen.

In hoeverre worden mensen en bedrijven echt betrokken?

Een succesvolle transitie vraagt draagvlak. Maar veel burgers voelen zich onvoldoende gehoord. Besluiten over windmolens, warmtenetten of wijkuitvoeringsplannen worden vaak ‘over hen heen’ genomen. Dat leidt tot weerstand, juridische procedures en verlies van vertrouwen.

Ook bedrijven – vooral het MKB – worstelen met onduidelijkheid en veranderende regels. Wie nu investeert, loopt het risico dat morgen de spelregels anders zijn. De bureaucratie rondom subsidies, certificering en aansluiting is voor veel partijen onoverzichtelijk.

Er zijn ook lichtpunten: burgercoöperaties, energiegemeenschappen en collectieve isolatieprojecten laten zien dat het wél kan – mits mensen op tijd betrokken worden, ruimte krijgen om mee te denken en profijt ervaren van hun inzet. Die principes van eigenaarschap en vertrouwen zouden breder kunnen worden toegepast.

Wat ontbreekt er nog in het beleid of denken?

Wat opvalt, is dat het debat sterk gericht is op CO₂ en technologie. Dat is begrijpelijk – het biedt meetbaarheid en oplossingen – maar het is ook een valkuil. Andere aspecten, zoals bodemgebruik, biodiversiteit, sociale rechtvaardigheid en geopolitieke afhankelijkheid krijgen vaak minder aandacht.

Ook ontbreekt een helder langetermijnkader over wat we als samenleving écht willen. Gaan we voor volledige elektrificatie, of accepteren we een mix? Wat betekent energierechtvaardigheid in een verdeelde woningmarkt? Hoe verhoudt individuele vrijheid zich tot collectieve keuzes in infrastructuur?

Daarnaast mist consistentie. Terwijl sommige sectoren zwaar belast worden, krijgen andere vrijstellingen. Terwijl burgers hun open haard moeten inruilen, blijven internationale vluchten goedkoop. Dit voedt het gevoel van scheefgroei en ondermijnt legitimiteit.

Wat ontbreekt is een geïntegreerd toekomstbeeld dat technische, sociale en culturele dimensies verbindt. En een benadering waarin we het gesprek voeren over leefstijl, waarden en verbondenheid – niet alleen over kilowatturen en emissiefactoren.

Daarbij is een herpositionering van de overheid essentieel. De transitie vraagt niet om méér controle, maar om betere kaderstelling. Zoals Jan Rotmans stelt: echte verandering ontstaat van onderop, maar heeft richting nodig. De overheid moet daarom duidelijke doelen en randvoorwaarden formuleren, wendbaar zijn in haar denken en handelen, en vooral vertrouwen op de kracht van de samenleving.

Dat betekent ruimte geven aan lokale initiatieven, coöperaties, bedrijven en burgers – en tegelijk zorgen voor samenhang, veiligheid en langetermijnperspectief. De overheid als verbinder, aanjager en facilitator in plaats van als regelgever van bovenaf. Dat is geen zwaktebod, maar een voorwaarde voor duurzame systeemverandering.

De Nederlandse aanpak is serieus, ambitieus en deels succesvol. Maar ze is ook versnipperd, technocratisch en kwetsbaar voor overschatting. Als we verder willen, moeten we niet harder duwen, maar slimmer sturen – met meer samenhang, meer aandacht voor mensen, en een duidelijker besef van de maatschappelijke verandering die nodig is.

6. SUGGESTIES VOOR VERBETERING

Individuele krachten bundelen in ons gezamenlijk belang

De energietransitie is geen project dat van bovenaf kan worden uitgerold, maar een maatschappelijke verandering die van binnenuit vorm moet krijgen. Daarbij hebben we iedereen nodig: burgers, bedrijven, overheden én maatschappelijke organisaties. In dit hoofdstuk verkennen we hoe de transitie in betere banen kan worden geleid, met concrete suggesties voor ieders rol.

Wat kunnen we zelf doen?

Voor burgers begint de verandering vaak klein, maar niet onbeduidend. Elke bewuste keuze voor minder energieverbruik, duurzame mobiliteit, lokale producten of hergebruik draagt bij aan een cultuur waarin verspilling niet langer vanzelfsprekend is. Denk aan het isoleren van de eigen woning, het delen van kennis en gereedschap, of het meedoen aan een lokale energiecoöperatie.

Minstens zo belangrijk is het gesprek: met buren, vrienden, kinderen, over wat er speelt en waarom verandering nodig is. Bewustwording verspreidt zich via mensen niet via beleidsdocumenten. En wie zich ergens eigenaar van voelt, zal eerder geneigd zijn verantwoordelijkheid te nemen.

Het is daarbij van belang dat mensen ook daadwerkelijk kunnen meedoen. Niet iedereen heeft geld of tijd om te verduurzamen. Daarom moeten alternatieven eenvoudig, begrijpelijk en betaalbaar zijn. In die zin is het individu niet alleen actor, maar ook ontvanger van goed beleid.

Wat mogen we van bedrijven verwachten?

Bedrijven groot en klein hebben veel invloed op hoe onze energiehuishouding eruitziet. Ze produceren, transporteren, bouwen en innoveren. Van hen mag worden verwacht dat ze hun processen efficiënter maken, overstappen op schonere energiebronnen en investeren in duurzame producten en diensten.

Toonaangevende bedrijven lopen hierin voorop en nemen verantwoordelijkheid, maar dat geldt lang niet voor iedereen. Er zijn nog te veel sectoren waar korte termijn, aandeelhouderswaarde of concurrentiepositie belangrijker zijn dan langetermijnduurzaamheid. Dat is begrijpelijk vanuit een zakelijk perspectief, maar maatschappelijk niet houdbaar.

De sleutel ligt in leiderschap. Bedrijven die vooruitkijken en transparant zijn over hun impact, bouwen vertrouwen op. Zij betrekken hun klanten en werknemers, en ontwikkelen producten die passen bij de wereld van morgen. Dat is niet alleen goed voor het klimaat, maar ook voor hun toekomstbestendigheid.

Tegelijkertijd is ook hier de realiteit dat wij als klant van, medewerker bij of eigenaar van het bedrijf van grote invloed zijn op de keuzes die het bedrijf maakt..

Wat hebben we nodig van de overheid?

De overheid speelt een belangrijke rol als kadersteller, verbinder en facilitator. Dat vraagt om drie dingen: richting, rechtvaardigheid en ruimte.

Allereerst moet er heldere en geloofwaardige politieke koers zijn: waar willen we heen, op welke termijn en met welke prioriteiten? Dat geeft vertrouwen aan burgers en investeerders. Vervolgens is rechtvaardigheid essentieel: wie betaalt mee, wie profiteert, en hoe zorgen we dat kwetsbare groepen niet de dupe worden?

Tot slot moet de overheid ruimte bieden aan initiatief van onderop. Dat betekent minder microsturing en meer vertrouwen. Lokale overheden, netbeheerders en maatschappelijke organisaties hebben vaak beter zicht op wat werkt. Faciliteren is dan effectiever dan voorschrijven.

Ook in regelgeving en financiering is vereenvoudiging nodig. Minder loketten, meer langetermijnzekerheid en een logische volgorde van maatregelen helpen enorm. Regie hoeft niet te betekenen dat alles centraal wordt bepaald het betekent dat er structuur is, waarin anderen kunnen bewegen.

Hoe zorgen we voor samenhang?

De grootste uitdaging is misschien wel het verbinden van alle onderdelen. Te vaak zijn maatregelen gefragmenteerd: los beleid voor elektriciteit, warmte, mobiliteit en landbouw, zonder afstemming. Of losstaande subsidies die wel techniek stimuleren, maar geen gedrag of samenwerking.

Een betere benadering is denken in samenhang: wijkgericht, regionaal afgestemd, met aandacht voor technische én sociale infrastructuur. Een warmtenet is pas effectief als bewoners meedoen. Een energiesysteem is pas toekomstbestendig als het rechtvaardig is. En beleid is pas geloofwaardig als het logisch en uitlegbaar is.

Daarom is het nodig om integraler te werken. Niet alleen vanuit departementen en sectoren, maar ook tussen domeinen als zorg, onderwijs, ruimte en economie. Energie raakt alles en verdient daarom ook brede betrokkenheid.

Tot slot vraagt het om een andere manier van kijken. Geen fixatie op technologie of targets alleen, maar een cultuur van zorgvuldigheid, verbondenheid en verbeeldingskracht. Zoals eerder gesteld: wie de energietransitie wil laten slagen, moet investeren in techniek én vertrouwen, in structuren én verhalen.

De weg vooruit ligt niet in één grote doorbraak, maar in duizenden kleine beslissingen die samen een cultuurverandering dragen. Als iedereen doet wat hij kan en als overheid, bedrijven en burgers elkaar daarin versterken, dan ontstaat er iets dat groter is dan de som der delen. Dat is geen utopie, maar een kwestie van richting, realisme en vertrouwen.

7. TOT SLOT

Tastend op weg naar een meer duurzame toekomst

Alles overziende, kunnen we zeggen dat de energietransitie veel meer is dan een technische opgave. Het is een spiegel van hoe we als samenleving omgaan met onszelf, met elkaar en met de natuur, nu en in de toekomst. We proberen een systeem dat decennialang draaide op overvloed, gemak en uitputting om te vormen naar iets wat rechtvaardiger, soberder en duurzamer is. Dat is geen eenvoudige opgave en zeker geen lineair traject.

We zagen hoe onze energievoorziening in de loop der tijd steeds grootschaliger, complexer en afhankelijker is geworden. We zagen ook hoe recente ontwikkelingen (van klimaatverandering tot geopolitieke spanningen)  ons dwingen om opnieuw na te denken over de basis: waar halen we onze energie vandaan, hoe gebruiken we die, en wie beslist daar eigenlijk over?

De afgelopen jaren zijn er belangrijke stappen gezet, maar de uitvoering hapert, de regie is versnipperd en het draagvlak is broos. De complexiteit is begrijpelijk, maar mag geen excuus zijn voor traagheid of onrechtvaardigheid. Wat nodig is, is niet per se méér beleid, maar vooral helderder richting, eerlijkere verhoudingen en meer vertrouwen in wat mensen en gemeenschappen zelf kunnen bijdragen.

De transitie zal niet slagen door technologische innovatie alleen. Ze vraagt ook om culturele vernieuwing: eenvoud boven verspilling, verbondenheid boven versnippering, veerkracht boven controle. Daarbij is een overheid nodig die realistisch kadert, ruimte biedt en faciliteert, én burgers en bedrijven die verantwoordelijkheid nemen, ieder op een manier die past bij hun mogelijkheden.

Wie deze weg inslaat, kiest niet voor achteruitgang, maar voor vooruitgang met een ander kompas. Voor een economie en samenleving waarin energie geen vanzelfsprekendheid is, maar een bewuste, gedeelde krachtbron. Daar ligt misschien wel de diepste waarde van deze transitie: niet alleen wat ze oplevert aan CO₂-reductie, maar wat ze ons leert over wie we willen zijn.