De overstap naar duurzame energie is in volle gang, maar met slechts 20% groene energie zijn we er nog lang niet. Waar de politiek en de overheid zich focussen op CO₂-reductie en techniek, kies ik in dit artikel voor een bredere benadering. De energietransitie is immers geen puur technologische operatie, maar een brede maatschappelijke transformatie. Het raakt aan hoe we met onszelf omgaan, met elkaar en met de natuur.
Ik schrijf dit artikel niet als specialist, maar als generalist met ervaring in organisatorische en maatschappelijke transities. Door overzicht en perspectief te bieden, wil ik de dialoog versterken over duurzaamheid, rechtvaardigheid en praktische haalbaarheid.
INHOUDSOPGAVE
1. Samenvatting
2. Inleiding
3. De geschiedenis van ons energiegebruik
4. Waar staan we op dit moment?
5. Wat is het perspectief voor de toekomst?
6. Werkt de Nederlandse aanpak?
7. Wat kan iedereen bijdragen?
8. Tot slot
In de bijlage een overzicht van de gebruikte bronnen.
1. SAMENVATTING
Op weg naar een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening.
1.1 WAAR GAAT DE TRANSITIE OVER?
1. De energietransitie houdt een radicale overstap naar duurzame energie in, betrouwbaar en betaalbaar geleverd.
Door de wereldwijde groei in welvaart worden bodem, water, lucht en biodiversiteit op ongekende wijze belast, met grote gevolgen voor onze gezondheid en leefbaarheid. Onze energievoorziening speelt daarbij een centrale rol. Vooral fossiele energiebronnen zoals kolen, olie en gas zorgen voor hoge uitstoot van CO₂, stikstof, fijnstof en andere schadelijke stoffen.
Met de energietransitie willen we energieopwekking uit fossiele bronnen (zwarte en grijze energie) vervangen door duurzame energie uit hernieuwbare bronnen zoals zon- en windenergie (groene energie), in combinatie met een zuiniger gebruik van energie. De transitie wordt in belangrijke mate gedragen door de urgentie die wordt gevoeld over klimaatverandering en de afspraken die zijn gemaakt om opwarming van de temperatuur op aarde zoveel mogelijk te voorkomen.
Betrouwbaarheid en betaalbaarheid zijn daarbij belangrijke randvoorwaarden en vragen om versterking van zowel nationale als individuele onafhankelijkheid in de energievoorziening. De transitie kan in bredere zin worden gezien als onderdeel van een beweging / transformatie naar een meer vrij, solidair en duurzaam bestaan.
2. Nederland doet het in bepaalde opzichten goed maar onze ecologische voetafdruk blijft groot.
Opmerkelijk is dat het totale energieverbruik in Nederland sinds de jaren ’70 ongeveer gelijk is gebleven, ondanks een bevolkingsgroei van ruim 40% en een verviervoudiging van de economie. De verklaring ligt in de forse daling van het energieverbruik per persoon, dankzij zuinigere apparaten, betere isolatie, bewuster gebruik én efficiëntere processen in bedrijven en industrie. Vergeleken met buurlanden als België en Duitsland verbruiken we per hoofd van de bevolking iets minder energie.
Ook de CO₂-uitstoot is afgenomen: met zo’n 20–25% ten opzichte van 1970 en zelfs 33% ten opzichte van het piekjaar 1990. Die daling is vooral het gevolg van het afbouwen van kolen, strengere milieuregels en de groei van hernieuwbare energie, zoals zon en wind. Nederland loopt op sommige terreinen voorop, zoals met zonnepanelen op daken, gasloze nieuwbouw en elektrische mobiliteit. Toch komt nog steeds ongeveer 80% van onze energie uit fossiele bronnen zoals gas, olie en kolen en is nog maar 20% hernieuwbaar.
3. Geopolitieke spanningen en politieke keuzes in Nederland en Europa hebben geleid tot forse prijsstijgingen.
De sluiting van het Groningse gasveld, de oorlog in Oekraïne en het Europees marktmodel maakten energie fors duurder. Tussen 2021 en 2023 verdubbelde of verdrievoudigde de energierekening van veel huishoudens. De hogere energieprijzen werken ook door in de prijzen van producten en diensten. De lage en middeninkomens dragen daarmee de zwaarste lasten, terwijl zij tegelijkertijd het minst in staat zijn om te investeren in verduurzaming.
4. Het electriciteitsnetwerk raakt overbelast.
Onze nationale energie-infrastructuur bestaat uit een elektriciteitsnet, een gasnet en een olie- en brandstofdistributiesysteem.
Het elektriciteitsnet blijkt onvoldoende voorbereid op de snelle omschakeling naar duurzame elektriciteit. In steeds meer regio’s worden nieuwe aansluitingen geweigerd of uitgesteld. Tegelijkertijd wordt duurzaam opgewekte stroom soms afgeschakeld door gebrek aan opslag en slimme sturing. De uitbreiding van het netwerk verloopt traag, mede door vergunningstrajecten, personeelstekorten en onvoldoende regie.
En dat is zorgelijk, want het aandeel electriciteit in onze energievoorziening zal moeten groeien van 20% naar 50 a 70% door elektrificatie van verkeer, verwarming en industrie. Voor sommige toepassingen zoals hoge temperatuur in de industrie, luchtvaart of langdurige opslag blijven alternatieve vormen van energie nodig, zoals waterstof, restwarmte of duurzame brandstoffen.
5. Veel mensen ervaren de transitie als onduidelijk, duur of onhaalbaar.
Zij zien wisselend beleid, technische complexiteit en weinig ruimte om zelf te handelen. Burgers en kleine bedrijven die niet mee kúnnen doen, raken ontmoedigd. Anderen verzetten zich tegen de snelheid, kosten of opgelegde maatregelen. Het draagvlak brokkelt af. Juist daarom zijn overzicht, transparantie en gedeeld eigenaarschap onmisbaar.
1.2 WAT HEBBEN WE GELEERD?
6. De energietransitie draait om meer dan alleen CO₂.
De energietransitie wordt vaak versimpeld tot één doel: minder fossiele energie, minder CO₂-uitstoot, minder klimaatverandering. Maar de werkelijkheid is breder en complexer. Energiegebruik raakt ook aan onze gezondheid (via fijnstof en stikstof), aan geopolitieke afhankelijkheid (zoals van Russisch gas of olie uit het Midden-Oosten), aan schaarste van grondstoffen (zoals lithium en koper), én aan ons landschap, de leefomgeving en de verdeling van kosten en kansen.
De energietransitie is daarmee geen loutere klimaatmaatregel, maar een diepgaand ecologisch, economisch en sociaal vraagstuk.
7. Het klimaat is geen simpele knop waar we aan kunnen draaien.
Sinds 1850 is de gemiddelde temperatuur op aarde met ruim 1,2 graden Celsius gestegen. De toename van CO₂ en andere broeikasgassen speelt hierin een centrale rol. Dat verband is overtuigend aangetoond in natuurkundige principes en langjarige metingen. Maar het klimaatsysteem is complex en reageert op meer dan alleen broeikasgassen. Ook factoren zoals zonneactiviteit, oceaanstromen, vulkanisme, vegetatie en landgebruik spelen een rol. Ontbossing versterkt de opwarming, terwijl luchtvervuiling sommige gebieden juist tijdelijk afkoelt.
De opwarming is bovendien ongelijk verdeeld. Op land gaat het sneller dan boven zee, en in het Arctisch gebied zelfs twee tot vier keer zo snel. Andere gebieden warmen nauwelijks op of koelen tijdelijk af. De mondiale trend is duidelijk, maar de lokale effecten verschillen sterk en raken vooral kwetsbare regio’s en bevolkingsgroepen.
Klimaatmodellen geven daarbij richting, maar geen exacte voorspellingen. Ze vereenvoudigen en bevatten aannames Je kunt het vergelijken met een medische behandeling: de hoofdoorzaak lijkt duidelijk, maar het lichaam reageert toch anders dan verwacht. We weten genoeg om te handelen, maar niet alles om het klimaat precies te sturen.
Daarom is het terugdringen van uitstoot noodzakelijk, maar niet voldoende. We zullen ons ook moeten aanpassen aan een veranderend en deels onvoorspelbaar klimaat. Denk aan klimaatslimme landbouw, robuust waterbeheer en vooral aan de inrichting van onze steden. Hittestress in steden wordt slechts deels veroorzaakt door klimaatverandering, maar vooral door hoe we de steden hebben ingericht: met veel verharding, weinig groen en te weinig ventilatie.
8. Zogenaamde groene oplossingen hebben soms verborgen schaduwkanten.
Denk aan lithiumwinning, fijnstof van windmolens, plastic reststromen van zonnepanelen, of energieverlies door inefficiënt gebruik. Milieudruk wordt soms verplaatst in plaats van opgelost. Ook duurzame technologie is nooit volledig vrij van grondstofgebruik of landschapsimpact. Daar moeten we transparant over zijn zonder cynisme, maar wel met nuchterheid.
9. De energietransitie vergroot sociale verschillen.
Wie weinig heeft, betaalt relatief meer. Wie slim en snel kan investeren, profiteert. Dat is niet alleen onrechtvaardig, het ondermijnt ook het draagvlak. Juist daarom is het belangrijk dat de energietransitie hand in hand gaat met eerlijk beleid, publieke regie en gerichte ondersteuning van kwetsbare groepen.
10. In de kern is de oplossingsrichting simpel: de vervuiler zal moeten gaan betalen.
Zwarte en grijze energie zullen (geleidelijk) duurder moeten worden. Tegelijkertijd hebben mensen en bedrijven wél toegang nodig tot betaalbare, duurzame alternatieven. Dat vraagt om grootschalige én kleinschalige innovatie én om duidelijke kaders, prijsprikkels en ondersteuning vanuit de overheid. Daarbij zijn gezond verstand, praktijkervaring en democratisch debat minstens zo belangrijk als techniek en rekenmodellen.
1.3 WIE KAN WELKE BIJDRAGE LEVEREN?
11. De overheid: regie voeren en ruimte geven, niet dominant, maar dienstbaar.
De overheid zal het gebruik van zwarte en grijze energie geleidelijk zwaarder moeten belasten, en tegelijkertijd de voorwaarden moeten scheppen voor de overstap naar duurzame alternatieven. Dat vraagt om regie op de totale opgave: van wetgeving tot infrastructuur, van innovatiebeleid tot een eerlijke verdeling van kosten en kansen.
Daarbij is ondersteuning nodig voor kwetsbare groepen én ruimte voor de onderstroom: burgers, coöperaties en gemeenten die lokaal het verschil maken. Geen autoritaire sturing, maar wel duidelijke en betrouwbare kaders. Regie is niet hetzelfde als micromanagement, het is richting geven met oog voor initiatief, vertrouwen en samenhang.
12. De energiesector: aan zet voor een slimme, schone en innovatieve energievoorziening.
De energiesector heeft er zelf belang bij om te vergroenen en het energiesysteem slimmer te maken, maar heeft daarvoor heldere kaders en prikkels nodig. Zolang ruim 80% van onze energie nog fossiel is, vraagt de omschakeling naar duurzame bronnen forse investeringen in opwek, opslag en infrastructuur.
Er valt bovendien veel te winnen door vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen: met prijsprikkels, lokale buffers en flexibele netten. Transparantie over keuzes, impact en verdienmodellen hoort daarbij. De energiesector is niet alleen leverancier, maar wordt steeds meer systeemverantwoordelijke.
13. Bedrijven: gebaat bij een lage energierekening en een aantoonbaar duurzaam profiel.
Bedrijven hebben belang bij een lage energierekening, leveringszekerheid en een goede reputatie en horen daarbij transparant te zijn over hun verbruik, doelen en duurzame keuzes. Voor grootverbruikers zoals Tata Steel, Schiphol of raffinaderijen zijn duidelijke normen, langjarige afspraken en samenwerking met de overheid cruciaal.
Voor andere bedrijven ligt er veel potentieel in samenwerking binnen ketens, regio’s en sectoren: via besparing, hergebruik en een circulaire economie. Wat goed is voor het klimaat, is steeds vaker ook goed voor kosten, reputatie en weerbaarheid.
14. Burgers: op ons komt het aan, iedereen kan iets bijdragen.
De individuele keuzes van burgers lijken misschien klein, maar ze zijn van groot belang, niet alleen door het directe effect, maar ook door hun invloed op anderen. Niet iedereen hoeft alles tegelijk, maar ieder kan iets doen: bewust kiezen voor efficiëntere apparaten, energie delen met de buurt, stemmen voor toekomstgericht beleid, meedoen aan burgerberaden of zich aansluiten bij lokale energie-initiatieven.
Bewuster omgaan met energie en consumptie hoeft niet ten koste te gaan van levenskwaliteit. Het kan juist leiden tot meer rust, ruimte en verbondenheid.
15. De samenleving: voer voor verdiepende dialoog in plaats van versimpeld debat.
Een open en blijvende maatschappelijke dialoog is essentieel, over wat we belangrijk vinden, wat rechtvaardig is, en hoe we samen koers houden. Dat vraagt niet om nieuwe slogans, maar om verdiepende gesprekken.
Het kabinet moet hierin het voortouw nemen, maar ook de media, het onderwijs en maatschappelijke organisaties spelen een sleutelrol. Niet door te versimpelen, maar door het denken scherper, eerlijker en breder te maken. Alleen zo bouwen we aan het draagvlak én het realisme dat deze transitie nodig heeft.
1.4 TOT SLOT
16. Waar we in 2050 precies zullen staan, weten we nu niet.
Waarschijnlijk halen we onze energie steeds meer uit eigen of lokale bronnen en gebruiken haar meer op momenten dat zij beschikbaar is. Door bewuster en efficiënter gebruik zullen we mogelijk minder energie verbruiken al zal dat op wereldniveau moeilijk haalbaar zijn door groei van de wereldbevolking en wereldeconomie. Als we individueel of lokaal tekorten hebben, zijn we beter in staat lokaal en regionaal energie te delen vanuit plekken met een overschot. We zijn daarmee minder afhankelijk van energie uit verre en/of instabiele landen. Tegelijkertijd zal niet ons gehele energieverbruik geëlektrificeerd zijn. Voor een deel zullen we waterstof gebruiken en andere innovatieve energiebronnen en opslagsystemen.
17. De energietransitie is geen technocratisch project, maar een maatschappelijke omslag.
Ze vraagt om actie nu. Om richting, moed en samenwerking van overheid tot burger, van markt tot media. Door zuiniger, slimmer en eerlijker met energie om te gaan, bouwen we aan een samenleving die minder verspilt, meer in balans is met haar omgeving en sterker wordt van binnenuit. Dat is geen makkelijke opgave, maar wel een noodzakelijke én hoopvolle.
- Zwarte energie (kolen en zware olie): het meest vervuilend, met een uitstoot van zo’n 900–1000 gram CO₂ per kilowattuur. Wordt snel afgebouwd, maar is nog verantwoordelijk voor 10–15% van de totale energievoorziening.
- Grijze energie (aardgas en moderne oliecentrales): iets schoner, maar nog steeds fossiel, met een uitstoot van ongeveer 350–500 gram CO₂/kWh. Neemt met ca. 65–70% nog altijd het grootste aandeel in.
- Groene energie (zon, wind, waterkracht, duurzame biomassa): goed voor ongeveer 20% van het totale verbruik, met vrijwel geen directe uitstoot, maar wél grondstof- en landschapsimpact.
- Kernenergie: Geen CO₂-uitstoot bij productie, maar milieukritiek door uraniumwinning, risico’s op ongelukken en radioactief afval. Qua klimaatimpact vergelijkbaar met groen, maar maatschappelijk omstreden.
1. INLEIDING
Op weg naar een duurzame samenleving
De mens leeft in toenemende welvaart en gebruikt steeds meer energie om te wonen, te werken, te reizen en te ontspannen. Dat energiegebruik heeft ons veel gebracht, maar ook geleid tot aantasting van natuur, verstoring van ecosystemen, toenemende afhankelijkheid van andere landen en geopolitieke spanningen.
Daarom zoeken we, ook in Nederland, naar schonere, slimmere en meer onafhankelijke manieren van opwekking en gebruik. De ‘energietransitie’ waar we nu middenin zitten, is een maatschappelijke omschakeling. Het gaat over hoe we leven, produceren, verdelen en besluiten, binnen de grenzen van wat ecologisch en fysiek mogelijk is. Het gaat niet alleen over CO₂, maar ook over energiezekerheid, sociale rechtvaardigheid en strategische autonomie. In de kern is de transitie een zoektocht naar een nieuwe balans: met onszelf, met elkaar en met de aarde waarop we leven.
Ik schrijf dit artikel omdat ik zie dat bij veel mensen overzicht en inzicht ontbreekt. Terwijl overzicht en inzicht juist onmisbaar zijn om grip te krijgen op deze complexe opgave. Dit artikel probeert de transitie terug te brengen naar de essentie, met oog voor de complexe samenhang, nuance en praktische mogelijkheden.
De centrale vraag: Hoe bouwen we een energievoorziening die duurzaam, betrouwbaar en betaalbaar is en zo onafhankelijk mogelijk voor iedereen? Duurzaam betekent een manier van leven en produceren die de aarde niet uitput, de leefomgeving niet schaadt en toekomstige generaties geen onredelijke lasten oplegt.
2. DE GESCHIEDENIS VAN ONS ENERGIEGEBRUIK
Van individuele spierkracht naar wereldwijde energienetwerken
Tot het einde van de 18e eeuw was de energievoorziening relatief eenvoudig. Mensen leefden van wat lokaal beschikbaar was: spierkracht (mens en dier), wind, water en hout. Huizen werden gebouwd met natuurlijke materialen en zo ontworpen dat ze zomer en winter leefbaar waren. Ambachten, landbouw en vervoer waren arbeidsintensief maar vaak verrassend efficiënt. Het energieverbruik per persoon was laag, omdat energie schaars en kostbaar was.
Windmolens en watermolens verlichtten het zware werk. Verwarming kwam van open haarden of kachels; verlichting van kaarsen en olielampen. De ecologische voetafdruk bleef beperkt, al leidde overmatig houtgebruik soms tot ontbossing. Comfort, productie en mobiliteit waren bescheiden, maar in balans met de omgeving.
2.1 De industriële revolutie
Met de uitvinding van de stoommachine rond 1770 begon een nieuw tijdperk. Steenkool werd op grote schaal ingezet als energiebron. Productieprocessen versnelden, transport veranderde en steden groeiden.
In de 20e eeuw werden olie en gas dominante energiebronnen. De ontdekking van het Groningse gasveld in 1959 leidde tot een ongekend snelle modernisering van het Nederlandse energiesysteem. In hoog tempo werd een landelijk gasnet aangelegd en binnen enkele decennia schakelden miljoenen huishoudens over op aardgas: betaalbaar, schoon en efficiënt.
Maar het bracht ook nieuwe afhankelijkheden en risico’s, zoals duidelijk werd in Groningen, waar gaswinning leidde tot bodemdaling en grootschalige schade aan woningen.
2.2 De moderne welvaartsmaatschappij
Na de Tweede Wereldoorlog groeide het energieverbruik per Nederlander explosief. Auto’s, elektrische apparaten, centrale verwarming, internationale reizen en massaproductie veranderden het dagelijks leven ingrijpend. Energie werd vanzelfsprekend en onzichtbaar.
Tegelijkertijd ontstonden nieuwe spanningen: luchtvervuiling, broeikasgassen, afhankelijkheid van instabiele landen en regio’s. Het besef groeide dat fossiele energie niet eindeloos beschikbaar is en dat grootschalig verbruik grote gevolgen heeft voor mens en natuur.
2.3 Omslag in bewustwording
Vanaf de jaren ’70 ontstond langzaam verandering. Oliecrises, groeiend milieubewustzijn en nieuwe wetenschappelijke inzichten leidden tot herbezinning. Zonnepanelen en windturbines verschenen en isolatiemaatregelen werden populair. De energietransitie begon, toch bleef het systeem nog decennialang vooral fossiel. Lage prijzen, bestaande infrastructuren, technologische beperkingen en politieke belangen remden echte vernieuwing.
In de afgelopen vijftien jaar is de transitie in een hogere versnelling gekomen. Duurzame elektriciteit uit zon en wind groeit snel. Gas wordt afgebouwd, elektrische auto’s winnen terrein, gebouwen worden energiezuiniger. Maar de uitdagingen nemen toe. De vraag blijft stijgen. Netwerken raken overbelast. De energieprijzen zijn hoog en onvoorspelbaar. De energietransitie is in volle gang en tegelijk complexer dan ooit.
3. WAAR STAAN WE OP DIT MOMENT?
De energietransitie is niet langer abstract, maar tastbaar: aan de laadpaal, in het landschap en op de energierekening.
In dit hoofdstuk brengen we de huidige stand van zaken in beeld, maken we een analyse van de onderliggende mechanismen en toetsen we in hoeverre we op koers liggen richting een duurzame, betaalbare en betrouwbare energievoorziening.
3.1 Wat hebben we de afgelopen jaren meegemaakt?
De afgelopen vijf jaar waren ronduit ingrijpend voor de Nederlandse energievoorziening. De sluiting van het Groningse gasveld, de oorlog in Oekraïne en de sterk gestegen energieprijzen zorgden voor een schok. Strengere klimaatdoelen en Europese regelgeving tot meer druk om de transitie te versnellen.
De urgentie nam toe, maar ook de verwarring. Burgers, ondernemers en overheden kregen te maken met onvoorspelbare prijzen, wisselend beleid en veranderende subsidieregelingen. Kolencentrales gingen dicht en weer open, burgers en bedrijven omarmden massaal zonnepanelen, warmtepompen en elektrische auto’s.
Een stroom aan technische oplossingen ontstond waarvoor lang niet iedereen de middelen, kennis of ruimte heeft. Bij veel mensen leidde dat tot uitstel, keuzestress of het gevoel dat de transitie ‘voor anderen’ is. Overall bleef de afhankelijkheid van fossiele energie groot, vooral in de industrie.
3.2 De ontwikkeling van de vraag / verbruik van energie
Het totale energieverbruik in Nederland is al tientallen jaren opvallend stabiel: rond de 3.000 petajoule per jaar. Dat is knap, want onze bevolking is vanaf de jaren ’70 gegroeid met zo’n 40% en onze economie verviervoudigde. Per persoon verbruiken we dus flink minder dan vroeger, vooral dankzij efficiëntere apparaten, beter geïsoleerde woningen en een schoner productieproces.
In 2023 ging ongeveer 40% van onze energievoorziening naar de industrie, met name voor chemie, staal, kunstmest en raffinage. Mobiliteit volgde met 30%, inclusief vervoer over de weg, vracht en luchtvaart. Die laatste categorie is moeilijk te verduurzamen, maar wordt in statistieken vaak niet volledig meegenomen. Huishoudens waren goed voor zo’n 15% van het totaal, vooral voor verwarming, warm water en apparaten. De rest komt uit landbouw, zorg, kantoren en ICT.
Elektrificatie is duidelijk zichtbaar: elektrische auto’s, warmtepompen en inductiekoken nemen toe. Toch komt nog altijd zo’n 80% van het totale verbruik uit fossiele bronnen: aardgas, olie en steenkool. Elektriciteit maakt ongeveer 20% uit van het energiegebruik, maar groeit elk jaar.
In vergelijking met onze buurlanden doen we het niet slecht. Nederlanders verbruiken per persoon ongeveer 154 gigajoule per jaar. In België ligt dat rond de 214 gigajoule en in Duitsland, met zijn zware industrie, zelfs boven de 600 gigajoule. Vergeleken met het Europese gemiddelde zijn we dus redelijk zuinig geworden.
3.3 De ontwikkeling van het aanbod aan groene, grijze en zwarte energie
Nederland wekt steeds meer elektriciteit op uit duurzame bronnen, maar het overgrote deel van onze energie komt nog altijd uit grijze (fossiele) of zwarte (extra vervuilende) bronnen zoals olie en kolen. Daarmee groeit het aanbod van groene energie, zonder dat het gebruik van grijze of zwarte energie al evenredig daalt.
In 2023 kwam ongeveer 45% van de in Nederland opgewekte elektriciteit uit zon en wind. Wind op zee groeit snel, zon op dak is populair bij huishoudens, bedrijven en coöperaties. Maar duurzame stroom is nog maar goed voor zo’n 15% van het totale nationale energieverbruik. Elektriciteit vormt immers slechts een deel van de energiemix, en veel warmte, brandstof en industriële processen draaien nog steeds op fossiel.
Daarbij blijft Nederland sterk afhankelijk van buitenlandse bronnen. We importeren nog altijd gas, olie en elektriciteit. Dat maakt onze energievoorziening kwetsbaar voor geopolitieke spanningen, prijsfluctuaties en leveringszekerheid.
Intussen kraakt de infrastructuur onder de groei. Netcongestie (overbelasting van het elektriciteitsnet op piekmomenten of drukke plekken) leidt ertoe dat nieuwe projecten niet kunnen worden aangesloten of tijdelijk moeten worden stilgelegd. Windmolens en zonneparken draaien soms op halve kracht, niet door gebrek aan techniek, maar door het ontbreken van ruimte op het net.
Ook de opslagcapaciteit blijft achter. Er is nog nauwelijks grootschalige mogelijkheid om energie op te slaan voor momenten dat de zon niet schijnt of de wind niet waait. Daardoor dreigt verspilling van groene energie, terwijl het fossiele systeem op de achtergrond blijft draaien als vangnet.
3.4 Wie zijn de betrokken spelers en wat zijn hun belangen?
Burgers en consumenten zoeken betaalbare en betrouwbare energie. Wie kan investeren, doet dat. Maar miljoenen mensen huren of hebben geen investeringsruimte. Zij ervaren vooral stijgende lasten en een gevoel van machteloosheid.
Bedrijven variëren sterk. Grote bedrijven willen beleidszekerheid en goedkope energie, liefst met uitzonderingen. Het mkb heeft vaak minder invloed en marges, en mist toegang tot financiering voor verduurzaming.
Topverbruikers als Tata Steel, Shell, Yara en raffinaderijen verbruiken samen meer energie dan alle huishoudens bij elkaar. Van hen wordt verwacht dat zij verduurzamen, maar dat gebeurt langzaam. Veelal geldt: zonder dwingend beleid verandert er weinig.
Energiebedrijven leveren stroom en gas en investeren in duurzame opwek. Tegelijk verdienen zij nog steeds aan fossiele bronnen. Hun belang is een voorspelbare markt en behoud van klanten.
Netbeheerders zoals TenneT en Enexis bouwen en beheren het netwerk. Ze spelen een sleutelrol in de transitie, maar zitten klem tussen groeiende ambities, strikte regels, vergunningsprocedures en een chronisch tekort aan technisch personeel.
De overheid stelt doelen, verdeelt subsidies en heft belastingen. Tegelijkertijd ontvangt zij miljarden aan energiebelasting en accijns. Er is een spanning tussen stimuleren van én afhankelijk blijven van consumptie.
Belangengroepen, kennisinstituten en lobbyisten proberen invloed uit te oefenen. De installatiebranche, isolatiesector, milieuorganisaties, techbedrijven en olieconcerns hebben allemaal een stem, met wisselende transparantie.
Internationale spelers zoals China (grondstoffen, batterijen) en de VS (industrieel beleid) hebben invloed op technologie, prijzen en toelevering.
De energietransitie is daarmee geen neutraal traject, maar een veld vol botsende belangen, asymmetrische macht en ongelijkheid in zeggenschap.
3.5 Wie betaalt de rekening en wie profiteert ervan?
De energietransitie kost geld — maar de verdeling van die kosten en opbrengsten is ongelijk en soms ondoorzichtig. Tussen 2021 en 2023 stegen de energieprijzen voor consumenten en bedrijven fors. Veel huishoudens zagen hun energierekening verdubbelen of verdrievoudigen. Omdat energie ook in de prijs van vrijwel alle producten en diensten zit, werden ook indirecte kosten hoger. Vooral lage en middeninkomens dragen de zwaarste lasten, terwijl zij de minste ruimte hebben om te investeren in verduurzaming.
Tegelijkertijd boekten energiebedrijven en toeleveranciers recordwinsten. Shell, BP, Total en andere grote fossiele spelers keerden miljarden uit aan aandeelhouders. Technologiebedrijven en installatiebedrijven profiteerden van de vraag naar warmtepompen, zonnepanelen, laadpalen en batterijen. Ook de overheid kreeg miljarden extra binnen via btw en energiebelasting, terwijl de aardgasbaten juist afnamen.
De winst ging niet alleen naar Nederlandse bedrijven. Internationaal profiteren landen en bedrijven die grondstoffen, batterijen of technologie leveren: van lithium uit Zuid-Amerika en China tot warmtepompen en omvormers uit Duitsland, de VS of Japan. Ook multinationale investeerders in windparken, zonneparken of netinfrastructuur plukken de vruchten. De verdeling van lasten en baten is dus niet alleen nationaal scheef, maar ook internationaal ongelijk.
Het huidige belastingstelsel is grotendeels gebaseerd op energieverbruik: wie meer verbruikt, betaalt meer belasting. Maar daarmee is vergroening paradoxaal: zodra mensen en bedrijven minder gaan verbruiken, dalen ook de inkomsten van de overheid. En het is lang niet altijd duidelijk of die belastinginkomsten terugvloeien naar een eerlijker, schoner of slimmer energiesysteem.
De energietransitie is dus ook een verdelingsvraagstuk: wie betaalt de omslag, wie profiteert ervan — en wie blijft buitenspel staan?
3.6 Zijn we op koers richting duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar?
Nederland stootte in 2023 circa 155 megaton CO₂ uit, ongeveer 33% minder dan in 1990. Die daling komt vooral door efficiëntere productie, de afbouw van aardgas in woningen, het sluiten van kolencentrales en de groei van wind- en zonne-energie. Daarmee is CO₂-uitstoot zichtbaar afgenomen, al blijft het tempo achter bij de gestelde doelen.
Tegelijk is CO₂-reductie geen wondermiddel. Het klimaat is een mondiaal systeem. Regionale reducties zijn nodig, maar hebben beperkt effect zonder mondiale samenwerking. Bovendien krijgt adaptatie (het omgaan met klimaatverandering) nog altijd veel minder aandacht dan mitigatie.
Brede duurzaamheid
Duurzaamheid draait om meer dan CO₂ emissies. De productie van zonnepanelen, windturbines en batterijen vraagt grondstoffen als koper, lithium en zeldzame aardmetalen, vaak gewonnen in landen met lage milieunormen. De ecologische voetafdruk zit daarmee deels aan het begin van de keten. Ook is de recyclingcapaciteit beperkt, en blijft circulair ontwerpen de uitzondering.
Andere vormen van milieudruk zoals fijnstof, grondgebruik en biodiversiteitsverlies krijgen relatief weinig aandacht. Sommige ‘groene’ maatregelen verschuiven het probleem in plaats van het op te lossen. De circulaire economie staat nog in de kinderschoenen.
Betaalbaarheid
De energierekening voor huishoudens steeg tussen 2020 en 2023 met 30 tot 70%. Wie kon investeren in isolatie of zonnepanelen, zag rendement. Maar wie die mogelijkheid niet had, betaalde vooral meer. Daarmee vergroot de transitie voorlopig de verschillen tussen huishoudens, tenzij beleid actief corrigeert.
Ook op systeemniveau is betaalbaarheid een vraagstuk. De energietransitie vraagt miljardeninvesteringen in infrastructuur, innovatie, subsidie- en steunmaatregelen. De opbrengsten zijn reëel, maar de lasten worden niet gelijk verdeeld. En de belastingdruk op energieverbruik blijft hoog.
Betrouwbaarheid
Hoewel de leveringszekerheid niet direct in gevaar is, worden de marges kleiner. Netcongestie is inmiddels een structureel probleem. Er is nog te weinig buffercapaciteit en opslag, en vraagsturing staat in de kinderschoenen.
Daarbij zijn we afhankelijk van buitenlandse grondstoffen, componenten en technologie. Zonnepanelen, batterijen, omvormers: veel komt uit China of andere dominante spelers. Strategische autonomie is geen realiteit, maar een kwetsbaar punt zeker in tijden van geopolitieke spanning.
Onafhankelijkheid
De roep om onafhankelijkheid klinkt op meerdere niveaus. Strategisch wil Nederland minder afhankelijk zijn van buitenlandse leveranciers en instabiele geopolitieke verhoudingen. Tegelijk zoeken ook steeds meer mensen naar persoonlijke onafhankelijkheid: zelf opwekken, zelf regelen, minder afhankelijk zijn van ondoorzichtige systemen.
Beide vormen van onafhankelijkheid zijn legitiem en in zekere zin noodzakelijk. Maar ze vragen om andere keuzes en structuren. Individuele autonomie helpt alleen als het past binnen een robuust collectief systeem. En strategische onafhankelijkheid vergt regie en samenwerking, ook waar dat soms de individuele vrijheid begrenst. Juist in die balans ligt de uitdaging voor de komende jaren.
Tussenstand
De energietransitie is op gang gekomen. Er is vooruitgang, vooral in CO₂-reductie en opwekcapaciteit. Maar de balans is fragiel. Zonder versnelling van opslag, regie op betaalbaarheid, en meer aandacht voor grondstoffen en strategische afhankelijkheden, dreigt de transitie vast te lopen op haar eigen randvoorwaarden.
3.7 Wat hebben we geleerd en wat durven we nog niet te erkennen?
De energietransitie is geen lineair proces. We hebben geleerd dat systeemverandering tijd kost. Te snelle elektrificatie zonder opslag leidt tot overbelasting van het net. Technologische beloften als waterstof, CCS en batterijopslag zijn interessant, maar nog niet volwassen. De uitvoering stokt, de regie is versnipperd en veel mensen voelen zich niet gehoord of meegenomen. Dat ondermijnt het vertrouwen.
Maar er zijn ook inzichten die we nog te weinig onder ogen zien:
1. Duurzaamheid is niet automatisch rechtvaardig.
Wie weinig heeft, betaalt relatief meer. Wie veel verbruikt, profiteert vaak van subsidie. Zolang er geen actieve herverdeling plaatsvindt, vergroot de transitie de ongelijkheid.
2. Groene oplossingen hebben schaduwkanten.
De winning van lithium, de productie van zonnepanelen en batterijen, of fijnstof van windmolens — milieudruk wordt vaak verplaatst in plaats van opgelost. We kijken vooral naar CO₂, en te weinig naar de bredere ecologische en sociale gevolgen.
3. We zijn afhankelijker dan we denken.
Nederland importeert grondstoffen, technologie en kennis. Veel komt uit landen met geopolitieke risico’s of lage milieunormen. Strategische autonomie ontbreekt.
4. Beleid rust vaak op modellen, niet op praktijkkennis.
Modellen zijn nodig, maar niet neutraal. Ze maken aannames en zijn gevoelig voor politiek wensdenken. Te vaak ontbreekt de terugkoppeling naar de realiteit op straat.
5. Macht en zeggenschap zijn ongelijk verdeeld.
Grote bedrijven, energiespelers en belangenorganisaties hebben invloed, terwijl burgers, kleinere ondernemers en lokale initiatieven vaak toekijken. Dat voedt wantrouwen en belemmert collectieve vooruitgang.
Zolang we deze ‘blinde vlekken’ niet beter benoemen, blijft de kans groot dat we langs elkaar heen werken. Een succesvolle transitie vraagt niet alleen innovatie en investeringen, maar ook realiteitszin, consistentie en de moed om eerlijk te kijken naar wat (nog) niet werkt.
3.8 De uitdaging voor de toekomst
We zijn begonnen aan de energietransitie, maar pas een klein deel van de weg is afgelegd. Het laaghangende fruit is geplukt; het moeilijkste stuk ligt nog voor ons. Wat voor ons ligt, is geen rechte route, maar een complexe puzzel van technologie, gedrag, rechtvaardigheid, marktwerking, infrastructuur en geopolitieke afhankelijkheid. Juist die verwevenheid maakt de transitie ingewikkeld — maar ook des te urgenter. Willen we echt vooruit, dan vraagt dat om scherpere keuzes, eerlijker verhaal en een gezamenlijke koers.
4. WAT IS HET PERSPECTIEF VOOR DE TOEKOMST?
Drie richtingen voorwaarts
De energietransitie is ingezet. Maar hoe ziet het vervolg eruit? Er is geen eenduidig pad, geen vaste routekaart. Wel zijn er drie samenhangende richtingen die steeds terugkeren in scenario’s, strategieën en praktijkervaringen:
- 1. Het vergroenen van het aanbod aan energie.
- 2. Het terugdringen van de vraag naar energie.
- 3. Het beter afstemmen van vraag en aanbod om de verspilling van energie door overschotten en tekorten te voorkomen.
Het uiteindelijke doel is duidelijk: een energievoorziening die duurzaam, betrouwbaar, betaalbaar én zo onafhankelijk mogelijk is. Dat betekent dat we fossiele (zwarte) energie uitfaseren, omstreden of schijnbare oplossingen (grijze energie) kritisch beoordelen, en ook het gebruik van hernieuwbare (groene) energie zo efficiënt mogelijk organiseren.
Want ook groene energie is niet eindeloos: ze vraagt ruimte, materialen, arbeidskrachten en infrastructuur. Hoe minder energie we verbruiken, hoe eenvoudiger het wordt om het systeem duurzaam én beheersbaar te maken.
In dit hoofdstuk verkennen we de drie genoemde richtingen. Niet als blauwdruk, maar als denksporen elk met eigen kansen, beperkingen en dilemma’s.
4.1 Bestaande en nieuwe energiebronnen
Zonne-energie
Zonne-energie is in Nederland sterk gegroeid. In 2023 kwam ongeveer 17% van de elektriciteitsproductie uit zonnepanelen. Het is relatief eenvoudig te installeren, vooral op daken, en er zijn weinig emissies tijdens het gebruik. Voor huishoudens en bedrijven is het financieel aantrekkelijk, mede dankzij eerdere subsidieregelingen en saldering.
Toch zijn er ook duidelijke beperkingen. De opbrengst is sterk afhankelijk van het seizoen en het tijdstip van de dag. De productie piekt vaak op zonnige middagen, terwijl de vraag dan juist laag is. In de winter, wanneer de warmtevraag het grootst is, leveren zonnepanelen relatief weinig. Deze mismatch leidt tot netcongestie en in sommige gevallen zelfs negatieve stroomprijzen.
Daarnaast zijn zonnepanelen niet volledig milieuneutraal. Voor productie en transport zijn grondstoffen nodig zoals silicium, zilver, glas en aluminium. De panelen worden voornamelijk geproduceerd in China, wat Nederland afhankelijk maakt van geopolitiek gevoelige productieketens. De recycling van oude panelen staat nog in de kinderschoenen, waardoor het materiaalverlies hoog blijft.
Windenergie
Windenergie leverde in 2023 ongeveer 24% van de Nederlandse elektriciteit. Vooral windparken op zee hebben de afgelopen jaren aan terrein gewonnen. Windenergie is, net als zon, emissievrij bij gebruik en kan ook ’s nachts elektriciteit leveren – wat een belangrijk voordeel is ten opzichte van zonne-energie.
Toch heeft ook wind beperkingen. De productie is afhankelijk van weersomstandigheden en dus niet altijd voorspelbaar. Windmolens op land roepen geregeld weerstand op vanwege geluidsoverlast, slagschaduw, en aantasting van landschap en biodiversiteit. Ook op zee zijn er ecologische zorgen, onder andere over vismigratie en vogels. De bouw van windmolens vergt veel staal, beton en zeldzame aardmetalen, waarvan de winning milieubelastend is.
Biomassa
Biomassa is lange tijd gezien als hernieuwbare energiebron, vooral voor warmteproductie en bijstook in elektriciteitscentrales. Het voordeel is dat het relatief eenvoudig in te passen is in bestaande systemen. Maar de discussie over de duurzaamheid ervan is intensiever geworden. De verbranding van biomassa stoot immers CO₂ uit, en de aanname dat dit gecompenseerd wordt door herbebossing is vaak discutabel.
Met name de import van houtpellets uit Noord-Amerika en Oost-Europa roept vragen op over ontbossing, biodiversiteitsverlies en lange transportketens. Lokaal geproduceerde biomassa uit reststromen kan nuttig zijn, maar grootschalig gebruik is ecologisch en maatschappelijk omstreden.
Geothermie en restwarmte
Geothermie – het winnen van warmte uit diepe aardlagen – heeft potentieel als stabiele, lokale warmtebron. In Nederland zijn enkele tientallen geothermiebronnen in gebruik, vooral in de glastuinbouw. Op termijn zou geothermie een aanzienlijk deel van de warmtevraag kunnen dekken, maar de ontwikkeling gaat langzaam. Boringen zijn kostbaar en risicovol, en vergunningprocedures lang.
Restwarmte van industriële processen is beschikbaar op plekken waar veel energie wordt gebruikt. Via warmtenetten kan deze warmte worden benut voor woningen of andere gebouwen. Dat vereist echter grootschalige infrastructuur, goede afstemming en langdurige samenwerkingen tussen publieke en private partijen. Bovendien zijn veel industriële bronnen nog fossiel: zodra die verduurzamen, verdwijnt ook de restwarmte.
Waterstof
Waterstof geldt als veelbelovende energiedrager voor sectoren waar directe elektrificatie lastig is, zoals de zware industrie, luchtvaart of als seizoensopslag. Groen geproduceerde waterstof – via elektrolyse op basis van duurzame stroom – is vrijwel emissievrij, maar momenteel duur en energie-intensief. De efficiëntie is laag: slechts ongeveer een derde van de oorspronkelijke energie blijft na omzetting beschikbaar.
Nederland zet in op een waterstofeconomie en bouwt aan infrastructuur en elektrolysecapaciteit. Toch zal voor 2030 de meeste waterstof nog grijs of blauw zijn (respectievelijk met en zonder CO₂-opslag), of worden geïmporteerd. De rol van waterstof moet dus strategisch gekozen worden, en niet als universele oplossing worden gepresenteerd.
Kernenergie
Kernenergie levert stabiele, grootschalige elektriciteit met zeer lage CO₂-uitstoot. De bestaande centrale in Borssele draait sinds 1973 probleemloos. Nieuwe kerncentrales kunnen bijdragen aan leveringszekerheid, vooral als zon en wind onvoldoende leveren. Het kabinet heeft plannen voor twee nieuwe centrales rond 2035.
Tegelijkertijd zijn de nadelen bekend: hoge investeringskosten, lange doorlooptijden (10–15 jaar), risico’s bij incidenten, en het vraagstuk van kernafval. Ook is er maatschappelijke weerstand. Kleine modulaire reactoren (SMR’s) bieden mogelijk uitkomst, maar deze technologie is nog in ontwikkeling.
Fossiele energie als restcapaciteit
Hoewel het doel is om fossiele energie af te bouwen, is volledige afschaffing op korte termijn niet realistisch. In vrijwel alle toekomstscenario’s blijft fossiele energie een restbron, met name voor noodgevallen, piekvraag of processen waar alternatieven (nog) niet beschikbaar zijn. Strategisch inzetten van aardgas, in combinatie met CO₂-opslag (CCS), kan een tussenoplossing zijn, mits helder begrensd.
Nieuwe innovaties
Tot slot zijn er veelbelovende innovaties in ontwikkeling: thermische batterijen, synthetische brandstoffen, zonthermie op hoge temperatuur, seizoensopslag in zoutlagen en algenproductie voor biobrandstoffen of CO₂-vastlegging. Deze technieken zijn nog niet commercieel rendabel, maar verdienen ruimte in het beleid van morgen.
4.2 Energie besparen
Wie denkt aan energiebesparing, denkt vaak aan korter douchen of de thermostaat lager zetten. Maar in werkelijkheid ligt het zwaartepunt van het energieverbruik bij een relatief kleine groep grote verbruikers: zware industrie, luchtvaart, mobiliteit, landbouw, logistiek en datacenters.
Besparen is dus niet alleen een gedragsvraagstuk, maar vooral een systeemvraagstuk. Het gaat over ontwerp, regelgeving, belastingstructuur en strategische keuzes. Niet alle energie is gelijk, en niet alle besparing is even waardevol. De kunst is om vooral het verbruik van zwarte, grijze ten onnodige groene energie terug te dringen.
Zware industrie en chemie
Bedrijven als Tata Steel, Shell en Chemelot gebruiken enorme hoeveelheden energie. Daar liggen grote besparingsmogelijkheden via:
- procesoptimalisatie en elektrificatie van hoge-temperatuurprocessen;
- hergebruik van restwarmte en reststromen;
- betere afstemming van productie op beschikbaar aanbod;
- en vermindering van productieketens die sterk afhankelijk zijn van fossiele input.
Om deze besparingen realistisch te maken, zijn niet alleen technologische innovaties nodig, maar ook duidelijke normen, prikkels en tijdige regelgeving. Zonder stevige kaders blijft de businesscase vaak zwak en verdwijnt de urgentie.
Luchtvaart en logistiek
De luchtvaart blijft groeien, terwijl echte alternatieven nog ver weg zijn. Technologische innovaties helpen marginaal, maar worden ruimschoots overtroffen door volumegroei. Structurele keuzes over het aanbod en de omvang van de sector zijn onvermijdelijk.
In de logistiek liggen wel meer directe besparingskansen:
- efficiëntere routes en beladingsgraden;
- verschuiving naar schonere modaliteiten (spoor, water);
- bundeling van bestelstromen en stadslogistiek.
Ook hier geldt: zonder sturing, normering en handhaving blijft veel potentieel onbenut.
Gebouwde omgeving en mobiliteit
In de gebouwde omgeving is veel winst te behalen met goede isolatie, slimme verwarming, efficiënte apparaten en gedragsmaatregelen. Maar veel huishoudens hebben daar nu de middelen niet voor. Daarom is niet alleen bewustwording nodig, maar ook ondersteuning, normering en eerlijke verdeling.
Voor mobiliteit geldt iets vergelijkbaars. Elektrificatie is belangrijk, maar het structureel verminderen van reisbewegingen, het combineren van functies en het versterken van fiets en OV zijn minstens zo cruciaal.
De kern: minder verspillen, slimmer verdelen
Energiebesparing is niet het tegenovergestelde van vooruitgang. Het is de voorwaarde voor een duurzame en houdbare energievoorziening. Minder verspilling betekent minder druk op netten, minder schaarste aan grondstoffen, minder geopolitieke afhankelijkheid en meer ruimte voor wat echt nodig is.
4.3 Vraag en aanbod beter op elkaar afstemmen
Zelfs met voldoende duurzame opwek kunnen tekorten of overbelasting ontstaan. Zon en wind leveren immers niet altijd wanneer de vraag het hoogst is. Ons huidige energiesysteem is van oudsher ontworpen voor constante, centrale levering vanuit kolen, gas of kernenergie. Maar een decentraal systeem met wisselende productie vraagt om flexibiliteit, timing en samenwerking.
De toekomst van het energiesysteem hangt daarom niet alleen af van hoeveel we opwekken of besparen, maar ook van hoe goed we het geheel op elkaar afstemmen.
Vier hefbomen voor afstemming
Slimme aansturing en digitale infrastructuur: Zogenoemde smart grids maken het mogelijk om vraag en aanbod op wijk- of bedrijfsniveau dynamisch te balanceren. Denk aan woningen waarvan warmtepompen tijdelijk lager draaien bij netdrukte, of bedrijven die productie opschalen bij overvloed aan zonne-energie. Apparaten en installaties reageren automatisch op netsignalen of prijsprikkels, zonder dat de gebruiker het merkt.
Prijsprikkels en verbruiksverschuiving: Dynamische tarieven of kortingen bij daluren geven huishoudens en bedrijven een prikkel om energie te gebruiken op momenten dat er overvloed is. Denk aan het laden van elektrische auto’s ‘s nachts of het verwarmen van gebouwen vóór de piekuren. Daarmee verlagen we de druk op het net, voorkomen we verspilling van aanbod, en benutten we capaciteit slimmer.
Opslag en buffers: Zonder opslag blijft het systeem kwetsbaar. Batterijen (lokaal, wijk- of industrieel), thermische buffers en seizoensopslag (zoals waterstof of ondergrondse warmteopslag) maken het mogelijk om productie los te koppelen van gebruik. Ook elektrische voertuigen kunnen tijdelijk als opslag dienen. Hoe meer variatie en schaal, hoe groter de robuustheid.
Lokale netten en collectieve sturing: Decentrale netwerken (microgrids) op bedrijventerreinen, campussen of in dorpen kunnen lokaal balanceren zonder het hoofdnet te belasten. Dat verhoogt de veerkracht en maakt maatwerk mogelijk.
De rol van data, transparantie en samenwerking
Goede afstemming begint bij inzicht. Zonder actuele en betrouwbare gegevens over verbruik, productie, pieken en knelpunten blijft sturing gokken. De energiewereld is sterk afhankelijk van sectoroverstijgende data, eenduidige normen en gezamenlijke definities.
Daar ligt een cruciale opgave en een verantwoordelijkheid. Niet alleen van netbeheerders, leveranciers en overheden, maar ook van bedrijven, onderzoeksinstellingen en coöperaties. Partijen als Het Normo kunnen hier een sleutelrol spelen: door standaarden te ontwikkelen, transparantie te bevorderen en samenwerking te coördineren. Alleen zo ontstaat een systeem dat niet alleen flexibel is, maar ook begrijpelijk, toetsbaar en bestuurbaar.
De slimme meter: kleine stap, grote impact
Een eenvoudige maatregel die snel verschil kan maken, is het beschikbaar stellen van een slimme meter aan alle huishoudens kosteloos, begrijpelijk en zonder verplichting. De meetgegevens zijn en blijven eigendom van de gebruiker, en mogen alleen met diens toestemming gedeeld worden met andere partijen. Wie wil, krijgt daarmee inzicht en grip op verbruik, zonder dat privacy of autonomie in het geding komen. Juist bij huishoudens met een kleine portemonnee kan dit het verschil maken tussen machteloosheid en handelingsperspectief.
Een toekomst met minder verspilling en meer regie
Vraag en aanbod beter op elkaar afstemmen is geen technische bijzaak, maar een randvoorwaarde voor de energietransitie. Zonder flexibiliteit en precisie blijft elk aanbod, hoe duurzaam ook, kwetsbaar en inefficiënt.
Wie het energiesysteem wil hervormen, zal dus net zo goed moeten investeren in besturing, buffers en gedrag als in bronnen en kabels. De toekomst ligt niet in méér techniek, maar in betere afstemming. En in de moed om daar collectief verantwoordelijkheid voor te nemen.
4.4 Hoe gaan we het aanpakken?
De energietransitie is geen lineair project met een vast stappenplan. Het is een proces van bouwen, bijsturen, leren en groeien. Een complex systeem verandert zelden van bovenaf in één keer. Maar dat betekent niet dat we stuurloos mogen zijn. Juist een organisch proces heeft richting nodig in de vorm van duidelijke kaders, prioriteiten en rolverdeling.
Om te bouwen aan een energievoorziening die duurzaam, betrouwbaar, betaalbaar en zo onafhankelijk mogelijk is, moeten we op meerdere fronten tegelijk in beweging komen, maar wel met samenhang en volgorde.
Wat kunnen we nú doen, samenhangend en haalbaar?
Ga verder met het terugdringen van verspilling
De grootste winst ligt bij de grootste verbruikers: zware industrie, luchtvaart, landbouw en logistiek. Hier kan met relatief weinig middelen veel worden bespaard, mits duidelijk genormeerd en ondersteund.
Zorg voor normen, energieprestatie-eisen en beprijzing van vervuilende input. Combineer dat met hergebruik, restwarmtebenutting en procesoptimalisatie.
Ook huishoudens en het mkb moeten worden geholpen om te besparen — niet alleen met tips, maar met ondersteuning, transparantie en inzicht.
Bouw de opwek slim uit
Versnel de inzet van duurzame bronnen, maar op plekken waar de opbrengst hoog en de netimpact beheersbaar is. Combineer lokale zon, wind, warmte en reststromen met investeringen in opslag, buffering en infrastructuur.
Laat opwek hand in hand gaan met ruimtelijke inpassing, systeemcapaciteit en lokale draagkracht.
Zorg voor balans en sturing in het systeem
De groei van duurzame energie vraagt om meer flexibiliteit. Niet alleen van gebruikers, maar vooral van het systeem zelf: via opslag, prijsprikkels, slimme netten en sturing op basis van data.
Organiseer deze afstemming collectief, via standaardisering, platforms als Het Normo en afspraken over datagebruik en monitoring. Geef alle partijen inzicht in hoe hun gedrag bijdraagt aan de balans.
Verdeel verantwoordelijkheid op basis van invloed én draagkracht
Niet iedereen kan alles tegelijk doen. Grote bedrijven en overheden dragen een grotere verantwoordelijkheid vanwege hun mogelijkheden en systeemrol. Tegelijk moet ook de rest van de samenleving worden meegenomen, eerlijk, haalbaar en met maatwerk.
Geef kleine gebruikers inzicht en handelingsperspectief, zonder te moraliseren. Zet ondersteuning in waar het echt nodig is, en voorkom scheve verdeling van lasten.
De kern: richting zonder rigide schema
Een logische aanpak betekent niet: eerst A, dan B, dan C. Het betekent: werken in samenhang, met een duidelijk doel, en een reële verdeling van verantwoordelijkheden. Het betekent weten waar de grootste knelpunten zitten, waar de eerste winst te halen valt, en hoe je beleid bijstuurt als de werkelijkheid weerbarstig blijkt.
Wie dat organiseert, creëert niet alleen voortgang, maar ook vertrouwen. En dat is misschien wel de meest schaarse én waardevolle energiebron in deze tijd.
4.5 Kortom
De energietransitie is geen eenvoudige rekensom, maar een maatschappelijke omschakeling. Als we minder verspillen, slimmer opwekken en beter samenwerken, ontstaat er ruimte om echt verder te komen. In het volgende hoofdstuk kijken we hoe de Nederlandse aanpak zich tot die opgave verhoudt.
5. WERKT DE NEDERLANDSE AANPAK?
We doen ons best maar het ontbreekt aan regie
De Nederlandse aanpak van de energietransitie wordt vaak gepresenteerd als ambitieus en vooruitstrevend. Er zijn klimaatdoelen, subsidieregelingen, convenanten, stimuleringspakketten, klimaatwetten en routekaarten. Maar de vraag blijft: werkt het? Helpen deze maatregelen ons daadwerkelijk op weg naar een duurzame, eerlijke en betrouwbare energievoorziening?
In dit hoofdstuk bekijken we hoe de aanpak functioneert in de praktijk. Niet alleen qua doelbereik, maar ook qua uitvoerbaarheid, consistentie, rechtvaardigheid en maatschappelijke legitimiteit.
5.1 Hoe realistisch zijn de plannen?
Nederland heeft zich stevig gecommitteerd aan Europese en internationale klimaatdoelen. De uitrol van zon- en windenergie is versneld, kolencentrales worden uitgefaseerd, en in de gebouwde omgeving worden gasaansluitingen verboden. Veel sectoren hebben hun eigen routekaart of transitieagenda.
Maar doelen zijn niet hetzelfde als richting. Ze zijn nodig om beleidsruimte te creëren, maar kunnen ook een eigen dynamiek krijgen als afrekenbare cijfers die koste wat kost gehaald moeten worden. Terwijl niet alles maakbaar is: het tempo hangt samen met technologie, gedrag, marktwerking, draagvlak en geopolitieke omstandigheden.
Goede doelen werken als kompas, niet als dictaat. De vraag is dus niet alleen wat we willen bereiken, maar ook hoe we onderweg recht doen aan samenleving, systeem en realiteit.
5.2 Hoe sterk is de regie?
De energietransitie raakt vrijwel alle domeinen tegelijk: wonen, werken, mobiliteit, industrie, landbouw. Maar de beleidsverantwoordelijkheid is verspreid over ministeries, provincies, gemeenten en uitvoerende instanties. Cruciale randvoorwaarden zoals infrastructuur, wetgeving en financiering zijn niet structureel geborgd.
Een sterk voorbeeld is het elektriciteitsnet: terwijl het Rijk de klimaatdoelen formuleert, zijn netbeheerders verantwoordelijk voor de uitvoering, maar zonder directe sturing of ruimte voor versnelling. Ook op het gebied van woningisolatie, warmtenetten en verduurzaming van mobiliteit ontbreekt centrale coördinatie.
Goede regie betekent niet centralisatie, maar wel consistentie, lange lijnen en het vermogen om prioriteiten te stellen. Zonder regie wordt beleid een optelsom van losse projecten en raakt het overzicht zoek.
5.3 Hoe effectief is de uitvoering?
De uitvoering hapert op veel fronten. Gemeenten hebben taken gekregen zonder bijpassende middelen. Netbeheerders lopen achter bij de vraag. Verduurzamingsprojecten stuiten op vergunningstrajecten, capaciteitsproblemen en tekort aan vakmensen. Veel beleid werkt op papier, maar stokt in de praktijk.
Toch gebeurt er veel vaak ondanks, niet dankzij het systeem. Bedrijven, burgers en lokale initiatieven nemen verantwoordelijkheid. Er wordt geëxperimenteerd en geïnnoveerd. Maar deze energie verdwijnt als knelpunten blijven liggen of als procedures te lang duren.
Zonder samenhangende uitvoering verliezen mensen hun vertrouwen. En zonder vertrouwen wordt beleid steeds lastiger uitvoerbaar.
5.4 In hoeverre worden mensen betrokken?
De energietransitie wordt vaak gepresenteerd als een gezamenlijke opgave. Toch voelen veel mensen zich vooral aangesproken als consument of belastingbetaler, niet als medevormgever. Dat wakkert wantrouwen aan, zeker wanneer besluiten worden genomen zonder lokale betrokkenheid of zonder duidelijke uitleg over nut, noodzaak en verdeling.
Participatie blijft vaak beperkt tot inspraak achteraf of ingewikkelde digitale consultaties. Mensen voelen zich pas serieus genomen als ze echt invloed hebben op keuzes en als die keuzes rechtvaardig worden uitgelegd. Draagvlak ontstaat niet vanzelf, maar door heldere kaders, betrouwbare informatie en een eerlijke verdeling van lusten en lasten.
Zonder betrokkenheid verschuift de transitie van iets gezamenlijks naar iets dat over mensen heen wordt uitgerold. En dat raakt het hart van het democratisch vertrouwen.
5.5 Wat ontbreekt er nog?
De Nederlandse aanpak kent veel beleidsinstrumenten, maar mist vaak samenhang en bezieling. Vijf lacunes springen in het oog:
Te smalle focus op CO₂-doelen
Het klimaatbeleid is grotendeels gereduceerd tot een CO₂-reductieopgave. Andere waarden, zoals rechtvaardigheid, ecologische grenzen, gezondheid of strategische autonomie krijgen minder aandacht. Daardoor ontstaan blinde vlekken, bijvoorbeeld rond grondstoffen, biodiversiteit of sociale effecten.
Beleid is technocratisch, niet adaptief
Veel plannen zijn gebaseerd op modellen en aannames die onvoldoende worden getoetst aan de praktijk. Beeldvorming en beloftes lopen voor op uitvoerbaarheid. Daardoor ontstaat een kloof tussen wat op papier klopt en wat maatschappelijk werkbaar is. Er is te weinig ruimte voor bijsturing.
De verdeling is niet consequent
In veel beleid blijft de verdeling van lasten en lusten willekeurig. Energiebelasting drukt relatief zwaar op huishoudens, terwijl industrie en luchtvaart vaak buiten schot blijven. Tegemoetkomingen bereiken lang niet altijd de mensen die ze het hardst nodig hebben.
Er is geen gedeeld toekomstbeeld
De overheid stuurt op doelen, maar biedt weinig zicht op het samenhangende langetermijnverhaal. Wat voor samenleving willen we eigenlijk zijn: energiezuinig, lokaal, circulair, verbonden? Zonder dat verhaal ontbreekt richting en inspiratie.
Stelselverantwoordelijkheid ontbreekt
Er is niemand die eindverantwoordelijk is voor het energiesysteem als geheel. De institutionele versnippering belemmert integrale keuzes. Daardoor blijft de aanpak reactief en raken tijd, geld en draagvlak versnipperd.
5.6 Conclusie
De energietransitie in Nederland is geen mislukking, maar ze is ook nog geen succes. Er is veel inzet, maar weinig samenhang. Veel ambitie, maar weinig houvast. De technische oplossingen zijn er, maar de sociale en bestuurlijke condities blijven achter.
Hoe nu verder? Niet met blauwdrukken of slogans, maar met een bredere blik, meer regie en eerlijke keuzes. In het volgende hoofdstuk kijken we wat ieder van ons (overheid, bedrijven, burgers en media) daarin kan bijdragen.
6. WAT IEDER KAN BIJDRAGEN
Aan de slag in ons eigen en gezamenlijk belang
De energietransitie vraagt iets van ons allemaal. Of we nu consument zijn, medewerker of eigenaar van een bedrijf, energieleverancier, politicus, ambtenaar of journalist: ieder kan bijdragen aan het vormgeven van onze toekomst.
6.1 Wat kan iedereen individueel doen?
Elke verandering begint met bewustwording. Wek je zelf al je eigen groene energie op, bijvoorbeeld met zonnepanelen, of ben je nog afhankelijk van zwarte en grijze energie van anderen? Heb je al een slimme thermostaat? Hoeveel energie verbruik je eigenlijk? En op welke momenten op de dag of in de week? Hoe krijg je jouw energierekening omlaag?
Wie de ruimte heeft om te investeren, kan aan de slag met isolatie. Niet alles hoeft tegelijk of perfect. Ook eenvoudige maatregelen zijn effectief: de verwarming wat lager, een dikke trui aan, tochtstrips en radiatorfolie. Wie meer kan doen, sluit zich aan bij een energiecoöperatie of buurtinitiatief, investeert in een warmtepomp enz.
Tegelijkertijd verspillen we de meeste energie niet via onze meterkast maar door de onnodige producten die we kopen en onnodige reizen die we maken. Waarom doen we dat eigenlijk? Hoeveel afval (energie en vervuiling) gooien we wekelijks weg?
Tot slot is onze politieke keuze van belang. Geven we onze stem aan een partij die in staat is Nederland echt duurzamer te maken en de energietransitie eerlijk te faciliteren?
6.2 Wat hebben we nodig van politiek en overheid?
Je kunt niet van ieder mens en bedrijf verwachten dat zij uit zichzelf energie gaan besparen. En dus dienen politiek en overheid kaders te stellen en ondersteuning te bieden.
In de eerste plaats door het uitgangspunt ‘de vervuiler betaalt’ serieus te nemen. Vervuiling in de energieketen kan worden teruggedrongen door hogere belasting op grijze en zwarte energie. Niets is immers zo sterk om mensen en bedrijven in beweging te krijgen als een prijsprikkel. De definitie van wat groene, grijze en zwarte energie is, zal transparant en eerlijk moeten zijn.
De belastingverhoging zal geleidelijk aan moeten gaan. De energietransitie kost tijd en het is nodig om de energiesector, consumenten en bedrijven te helpen om de overgang te maken naar groene energie. Met de inkomsten uit de energiebelasting kunnen maatregelen worden gefinancierd die bijdragen aan de transitie. Daarbij is het van belang dat deze opbrengsten zichtbaar en aantoonbaar worden ingezet voor verduurzaming. Het stelsel van subsidies dient helder en toegankelijk te zijn.
Om de transitie in goede banen te geleiden is het noodzakelijk dat het kabinet een open, maatschappelijke dialoog faciliteert die iedereen in staat stelt mee te praten en ideeën uit te wisselen.
6.3 Wat mogen we verwachten van de energiesector?
Van energiebedrijven mogen we volledige transparantie verwachten over de herkomst en milieubelasting van de energie die zij leveren. Kaders en prikkels vanuit de overheid stimuleren hen om te investeren in groene energie en zwarte/grijze energie af te bouwen. Daarbij faciliteren zij mensen en bedrijven hun energieverbruik te reguleren, niet alleen via apps of tips, maar ook via prijsprikkels. Piek- en daltarieven zijn cruciaal om het energiesysteem stabiel te houden.
6.4 Wat mogen we verwachten van bedrijven en organisaties?
Heel simpel: houd je aan de wet en gemaakte afspraken en wees transparant in de communicatie over vergroening van je energieverbruik. Daarbij is het in je eigen belang om zo groen mogelijk te produceren en kun je daarmee onderscheiden naar je klanten. Greenwashing wordt echter steeds vaker doorzien.
6.5 Wat mogen we verwachten van de media?
De media bepalen voor een belangrijk deel het publieke bewustzijn rond de energietransitie. Toch is de berichtgeving vaak versnipperd, polariserend of gericht op incidenten. Daarmee missen we het bredere verhaal en het vertrouwen.
Van de media mogen we verwachten dat zij de transitie volgen met diepgang en onafhankelijkheid. Dat zij niet alleen politici en voorlichters aan het woord laten, maar ook wetenschappers, bewoners, ondernemers én kritische stemmen. Dat ze feiten controleren, beleid toetsen, én ruimte maken voor nuance en tegenspraak.
Wie maatschappelijke verandering wil begrijpen, heeft behoefte aan context, niet aan slogans. Juist daarom is de journalistieke rol in de energietransitie onmisbaar.
7. TOT SLOT
Onderzoekend op weg naar een duurzame toekomst
De energietransitie is meer dan een technische opgave. Ze houdt ons een spiegel voor: hoe gaan we om met onszelf, met elkaar en met de natuur? Ze stelt ons voor een uitdaging én biedt ons een kans. Niet alleen om onze energievoorziening groener te maken maar ook om onszelf minder afhankelijk te maken en een betrouwbare en betaalbare energievoorziening te realiseren.
De afgelopen jaren is er al veel veranderd, tegelijkertijd is de regie versnipperd, hapert de uitvoering en is het draagvlak nog broos. Toch mogen we vertrouwen op onze menselijke creativiteit en slagkracht. En individueel en gezamenlijk onderzoekend voorwaarts gaan. Samen kunnen we meer dan we denken. En ieder van ons kan een eigen rol van betekenis spelen om deze transitie tot een succes te maken.
BRONNEN
Officiële statistieken en rapportages
- Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) – Energieverbruik, CO₂-uitstoot, sectoranalyses
- Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) – Klimaatscenario’s, beleidsdoorrekeningen
- Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) – Innovatie, subsidies en sectorale informatie
- TenneT & Enexis – Netinfrastructuur, capaciteitsproblemen en toekomstscenario’s
- Rathenau Instituut – Technologie, energiedemocratie en maatschappelijke impact
Wetenschappelijke en strategische denkkaders
- Jan Rotmans – Hoogleraar transitiekunde, o.a. In het oog van de orkaan, Verandering van tijdperk
- Bob de Wit – Auteur van Society 4.0 en denker over strategische autonomie en maatschappelijke systemen
- Jason Hickel – Over mondiale ongelijkheid en ecologische grenzen
- Amory Lovins / Rocky Mountain Institute – Over energie-efficiëntie en systeemontwerp
Internationale bronnen en benchmarks
- IEA (International Energy Agency) – Trends in energiebronnen, verbruik en technologieontwikkeling
- IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) – Klimaatscenario’s en beleidsimpact
- Europese Commissie / Eurostat – Europese energie- en klimaatdoelen
Aanvullende context en analyse
- Energieopgaven van gemeenten, RES-regio’s en provincies
- Artikelen en analyses van onafhankelijke denktanks en vakmedia
- Kennis van praktijkprofessionals in netbeheer, industrie, installatiebranche en energietechnologie
- Ervaringen uit burgerinitiatieven, energiecoöperaties en maatschappelijke platforms